Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

80/289

HET TONEN VAN CHRISTELIJKE BEGINSELEN

Wij moeten niet alleen de theorie van de waarheid aan het licht brengen, maar daarvan in karakter en leven een practisch beeld openbaren. Onze uitgeverijen moeten voor de wereld staan als een samenbundeling van Christelijke beginselen. In deze instellingen staat, wanneer Gods bedoeling daarin wordt vervuld, Christus Zelf aan hef hoofd Van de werkkrachten. Heilige engelen houden op het werk in elke afdeling toezicht. En alles wat op elk gebied gedaan wordt, moet het zegel des hemels dragen om de uitmuntendheid van het karakter Gods aan te tonen. USG3 145.2

God heeft opdracht gegeven dat Zijn werk in heilige, duidelijke richtlijnen de wereld zal voorgehouden worden. Hij verlangt van Zijn volk dat ze door hun leven laten zien dat wij op een hoger plan werken dan dat van wereldsgezindheid. Door Zijn genade is voor ons elke voorziening getroffen om in geheel ons zakelijk leven de voortreffelijkheid van de hemelse beginselen boven de beginselen van de wereld aan te tonen. We moeten laten zien dat wij op een hoger plan werken dan dat van wereldlingen. In alle dingen moeten wij een zuiverheid van karakter openbaren om aan te tonen dat de waarheid, ontvangen en gehoorzaamd, de ontvangers tof zonen en dochteren Gods maakt, tot kinderen van de hemelse Koning, en dat ze als zodanig eerlijk zijn in al hun handelingen, trouw en oprecht zowel in de kleine als in de grote dingen des levens. USG3 145.3

In al ons werk, zelfs wat we machinaal doen, verlangt God dat de volmaaktheid van Zijn karakter daarin zal uitkomen. De nauwkeurigheid, bekwaamheid, tact, wijsheid en volmaaktheid, welke Hij als eisen stelde bij de bouw van de tabernakel, wil Hij ook zien in alles waf in Zijn dienst gedaan zal worden. Elke zakelijke overeenkomst waarin Zijn dienstknechten treden, moet in Zijn oog even zuiver zijn als het geval was met het goud, de wierook en de mirre, die door de Wijzen uit het Oosten tot de pas geboren Heiland gebracht werden in een oprecht, onbedorven geloof. USG3 146.1

Zo moeten Christus’ volgelingen in hun zakelijk leven lichtdragers zijn in de wereld. God vraagt hun niet om tot dat lichtverspreiden een poging te doen. Hij stemt in met elk vertoon van verheven goedheid, waaraan geen zelfvoldaanheid ten grondslag ligt. Hij verlangt dat hun zielen doortrokken zullen zijn van de beginselen des hemels, en wanneer zij dan in aanraking komen met de wereld, zullen zij het licht, dat in hen is, openbaren, hun eerlijkheid, oprechtheid en standvastige trouw in elke levens-daad zullen ertoe bijdragen dat ze een licht in de wereld zijn. USG3 146.2

Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk vertoon. Het komt door de tederheid van de inspiratie van Zijn Woord, door de innerlijke werking van Zijn Geest, de gemeenschap van de ziel met Hem Die het leven is. De grootste openbaring van Zijn kracht wordt gezien in de menselijke natuur die gebracht is tot de volmaaktheid van het karakter van Christus. USG3 146.3

Een vertoon van welstand of positie, een kostbare architectuur of inrichting zijn niet van noodzakelijk belang voor de vooruitgang van Gods werk, evenmin als pogingen om de bijval van mensen te verkrijgen en de ijdelheid te dienen. Werelds vertoon, hoe indrukwekkend ook, is bij God van geen waarde. USG3 146.4

Terwijl het onze plicht is in uiterlijke dingen naar volmaaktheid te streven, moet er toch steeds aan gedacht worden dat dit doel niet vooropstaat. Dat moet ondergeschikt gemaakt worden aan hogere belangen. Boven het zichtbare en vergankelijke waardeert God het onzichtbare en eeuwige. Het eerste is pas van waarde wanneer dat het laatste tot uitdrukking brengt. De verhevenste produkten van de kunst bezitten geen schoonheid die vergeleken kan worden met de karakterschoonheid welke de vrucht is van de inwerking van de Heilige Geest op de ziel. USG3 146.5

Toen God Zijn Zoon aan de wereld gaf, begiftigde Hij menselijke wezens met onvergankelijke rijkdommen, rijkdommen waarbij de schatten door de mensen bijeengezameld van het begin der wereld in het niet verzinken. Christus kwam naar de aarde en stond voor de mensenkinderen met de vergaarde liefde der eeuwigheid, en dit is de schat die, door onze gemeenschap met Hem, wij moeten ontvangen, openbaren en uitdelen. USG3 147.1

Onze instellingen zullen aan het werk van God karakter verlenen naar gelang de onzelfzuchtige toewijding van de arbeiders — door de kracht van de genade van Christus om het leven te veranderen, te openbaren. Wij moeten onderscheiden zijn van de wereld, omdat God Zijn zegel op ons heeft geplaatst, omdat Hij in ons Zijn eigen karakter der liefde aan het licht brengt. Onze Verlosser bedekt ons met Zijn gerechtigheid. USG3 147.2

In het kiezen van mannen en vrouwen voor Zijn dienst, vraagt God niet of ze geleerdheid, of welsprekendheid of wereldse rijkdom bezitten. Hij vraagt: “Wandelen ze zó ootmoedig, dat Ik hun Mijn weg kan leren? Kan Ik Mijn woorden op hun lippen leggen? Zullen zij Mij vertegenwoordigen?” USG3 147.3

God kan een ieder gebruiken, juist naarmate Hij Zijn Geest kan brengen in de tempel der ziel. Het werk dat Hij wil aannemen, is het werk dat Zijn beeld weerkaatst. Als hun geloofsbrieven voor de wereld moeten Zijn volgelingen de onuitwisbare kenmerken van Zijn onsterfelijke beginselen dragen. USG3 147.4