Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

144/289

HOOFDSTUK 47—LEKE-LEDEN EN HUN TAAK

Voor de leden van de gemeente persoonlijk valt een veel groter werk te doen dan zij zich bewust zijn. Zij beseffen niet wat God van hen eist. De tijd is gekomen dat elk middel moet uitgedacht worden dat kan meehelpen om een volk voor te bereiden dat stand houdt in de dag Gods. Wij moeten klaar-wakker zijn en niet toelaten dat kostbare kansen ongebruikt voorbijgaan. Wij moeten alles doen wat wij maar kunnen om zielen te winnen die God liefhebben en Zijn geboden houden. Jezus verlangt dit van hen die de waarheid kennen. Is deze eis onredelijk? Hebben wij niet het leven van Christus ten voorbeeld? Zijn wij niet schuldig de Heiland lief te hebben en vlijtig en onzelfzuchtig te arbeiden 1904, Vol. 8, blz. 244—246 voor de zaligheid van hen voor wie Hij Zijn leven gaf? USG3 254.2

Velen van de leden onzer grote gemeenten doen naar verhouding niets. Ze zouden een goed werk kunnen doen wanneer ze zich over verschillende plaatsen waar de waarheid nog niet is verkondigd, zouden verspreiden, inplaats van bij elkaar in één plaats te wonen. Bomen die te dicht op elkaar zijn geplant, gedijen niet. Ze moeten dan door de tuinman verplant worden, opdat ze ruimte krijgen om te groeien en niet ziek worden en verschrompelen. Het zou heel goed zijn voor onze grote gemeenten wanneer deze zelfde richtlijn werd gevolgd. Velen van de leden sterven geestelijk af, omdat dit werk verzuimd wordt. Ze worden ziekelijk en onbekwaam. Zouden ze worden overgeplant, dan zouden ze ruimte krijgen om sterk en gezond te worden. USG3 255.1