Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
ONZE ENIGE VEILIGHEID
De wereld ziet met voldoening naar onenigheid onder Christenen. Ze schept behagen in ontrouw. God vraagt om een verandering onder Zijn volk. Verbondenheid met Christus en met elkander is Onze enige veiligheid in deze laatste dagen. Laten we Satan niet in staaf stellen, naar onze gemeenteleden te wijzen met de woorden: “Ziet hoe die mensen, terwijl ze staan onder de banier van Christus, elkander haten. Wij hebben van hen niets te vrezen zolang ze meer kracht besteden om elkan der te bestrijden dan in een gemeenschappelijke strijd tegen mijn legers.” USG3 250.3
Na de uitstorting van de Heilige Geest gingen de discipelen uit om een verrezen Heiland te verkondigen, terwijl het heil der zielen hun enige verlangen was. Zij verheugden zich in de blijdschap die ligt in de omgang met heiligen. Zij waren vriendelijk, bedachtzaam, vol zelfverloochening, bereid om offers te brengen terwille der waarheid. In hun dagelijkse omgang met elkander, openbaarden ze de liefde die zij in opdracht van Christus moesten openbaren. Door onzelfzuchtige woorden en daden probeerden ze deze liefde in de harten van anderen te doen ontvlammen. USG3 251.1
De gelovigen moesten steeds de liefde koesteren die na de uitstorting van de Heilige Geest de harten der apostelen had bezield. Zij moesten uitgaan in een gewillige gehoorzaamheid aan het nieuwe gebod: “Gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt.” Johannes 13 : 34. Zó nauw moesten zij met Christus verbonden zijn, dat ze aan Zijn eisen konden voldoen. De kracht van een Heiland Die hen kon rechtvaardigen door Zijn gerechtigheid, moest verheerlijkt worden. USG3 251.2
Maar de eerste Christenen gingen bij elkander naar gebreken zoeken. Door op fouten te blijven zien en on-vriendelijke kritiek uit te oefenen, verloren ze de Heiland en de grote liefde die Hij voor zondaars had geopenbaard, uit het oog. Zij werden nauwgezetter wat betreft uiterlijke vormen, legden zich meer toe op de theorie van het geloof en werden strenger in hun kritiek. In hun ijver anderen te veroordelen, vergaten ze hun eigen fouten. Ze vergaten de lessen van broederlijke liefde die Christus hun had geleerd. En, wat nog wel het ergste was, zij waren zich van hun verlies niet bewust. Zij beseften niet, dat geluk en blijdschap uit hun leven verdwenen, en dat ze spoedig in duisternis zouden wandelen, omdat ze de liefde van God uit hun hart hadden gebannen. USG3 251.3
De apostel Johannes zag dat de broederlijke liefde in de gemeente aan het afnemen was, en over dit punt liet hij vooral zijn gedachten gaan. Tot aan de dag van zijn dood drong hij er bij de gelovigen op aan om aanhoudend liefde voor elkander te koesteren. Zijn brieven aan de gemeenten staan vol van deze gedachten. “Geliefden, laat ons elkander liefhebben,” schrijft hij, “want de liefde is uit God.... God heeft Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden, opdat wij zouden leven door Hem.. Geliefden, indien God ons alzó lief heeft gehad, zo zijn wij schuldig elkander lief te hebben.” 1 Johannes 4 : 7—11. USG3 251.4
In de gemeente Gods ontbreekt heden de broederlijke liefde maar al te zeer. Velen van hen die belijden de Heiland lief te hebben, verzuimen hen lief te hebben die met hen in Christelijke gemeenschap verbonden zijn. Wij zijn van hetzelfde geloof, leden van één gezin, allen kinderen van dezelfde hemelse Vader; met dezelfde zalige hoop op de onsterfelijkheid. Hoe stevig en toch zacht moet de band dan zijn die ons samenbindt. De mensen van de wereld slaan ons gade om te zien of ons geloof een heiligende invloed op ons hart uitoefent. Zij zijn er vlug bij om elke fout in ons leven, elke tegenstrijdigheid in onze daden op te merken. Laten we ze niet de kans geven ons geloof te besmeuren. USG3 252.1