Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
NU IS HET TIJD TE WERKEN
Mijn broeders en zusters in Amerika, het is mogelijk dat gij wanneer gij uw ogen opheft en de verre velden, reeds wit om te oogsten, aanschouwt, gij in uw hart de overvloedige genade Gods zult ontvangen. Gij die door ongeloof in geestelijke armoede verkeert, zult door persoonlijke arbeid rijk worden in goede werken. Gij zult niet langer uw zielen gebrek laten lijden te midden van overvloed. Wanneer u gaat beseffen hoe de arbeiders die het werk in buitenlandse ve|den moeten volbrengen, verstoken zijn van middelen, zult u doen wat u kunt om te helpen en dat zal een wederopleving brengen in uw ziel, uw geestelijke begeerte zal gezond worden, en uw verstand zal verkwikt worden met het Woord van God, dat een blad is van de boom des levens tot genezing der volken. USG3 224.2
In antwoord op de door de Here gestelde vraag: “Wie zal Ik zenden?” zeide Jesaja: “Zie hier ben ik, zend mij henen.” Jesaja 6:8. U, mijn broeder, mijn zuster, bent misschien niet in staat zelf in de wijngaard des Heren te gaan, maar u kunt de middelen verschaffen om anderen te zenden. Op deze wijze zult u uw geld kunnen plaatsen bij de bankiers, en wanneer de Meester komt, zult u Hem Zijn persoonlijk bezit met de rente kunnen teruggeven. Uw geld kan gebruikt worden om de boodschappers Gods uit te zenden en te onderhouden en die kunnen dan door het gesproken woord en door hun invloed de boodschap brengen: “Bereidt de weg des Heren, maakt Zijn paden recht.” Mattheüs 3 : 3. Plannen zijn gelegd voor de bevordering van het werk, en nu is het uw tijd om te werken. USG3 224.3
Wanneer u met zelfverloochening arbeidt, en doet wat u kunt om het werk in nieuwe velden voortgang te doen vinden, zal de Here u helpen, versterken en zegenen. Vertrouw in de verzekering van Zijn tegenwoordigheid die u zal schragen en die licht en leven is. Doe alles uit liefde voor Jezus en voor de kostbare zielen, voor wie Hij gestorven is. Werk uit een zuiver Goddelijk ingesteld oogmerk om God te verheerlijken. De Here ziet en begrijpt en ondanks uw zwakheid wil Hij u gebruiken, indien gij uw talent als een gewijde gave schenkt aan Zijn dienst; want in een actief, belangeloos dienen wordt de zwakke sterk en kan zich verheugen in Zijn welbehagen. De vreugde des Heren is een element van kracht. Wanneer u getrouw bent, zal de vrede die alle verstand te boven gaat, uw beloning zijn in dit leven, en in het toekomstige leven zult u ingaan in de vreugde uws Heren. USG3 225.1
Wij hebben geen tijd om ons bezig te houden met zaken die van geen belang zijn. Onze tijd moet besteed worden aan het verkondigen van de laatste genadebood- schap aan een schuldige wereld. Mannen zijn nodig die hun werk doen onder de inspiratie van Gods Geest. De preken uit de mond van onze perdikanten zullen bezie- lender moeten zijn dan tot nu toe, want anders zullen vele afvalligen een kleurloze, vage boodschap laten horen die de mensen in slaap sust. Elke prediking moet gehouden worden met het besef van de verschrikkelijke oordelen die weldra over de wereld zullen komen. De boodschap der waarheid moet verkondigd worden door lippen, aangeraakt met een vurige kool van het Goddelijke altaar. USG3 225.2
Het wordt mij angstig te moede wanneer ik denk aan de kleurloze boodschappen uit de mond van sommigen onzer predikers, terwijl ze een boodschap moeten brengen die gaat over leven en dood. De predikers slapen: de leden slapen; en een wereld ligt verloren in de zonde. Moge God Zijn volk helpen, dat ze zich opmaken en wandelen en werken als mannen en vrouwen die reeds staan aan de grenzen van de eeuwige wereld. Plotseling zal Christus komen met kracht en grote heerlijkheid. Dan zal er geen tijd meer zijn zich voor te bereiden om Hem te ontmoeten. Heden is het voor ons de tijd om de waarschuwingsboodschap te brengen. USG3 226.1
Ons wachtwoord moet zijn: Voorwaarts, steeds voorwaarts. De engelen Gods zullen ons voorgaan om de weg te bereiden. Onze taak voor “het land aan gene zijde” kan nooit neergelegd worden voordat de gehele aarde verlicht zal zijn met de heerlijkheid des Heren. —1906, Vol. 6, blz. 29. USG3 226.2