Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
HANDELEN IN DE PLAATS VAN CHRISTUS
Dit gezegde blijft van kracht door alle eeuwen heen. Aan de gemeente is de macht verleend te handelen in de plaats van Christus. Zij is het instrument van God om onder Zijn volk de orde en de tucht te handhaven. Aan haar heeft de Here de macht overgedragen om alle kwesties aangaande haar bloei, haar zuiverheid en orde op te lossen. Op haar rust de verantwoordelijkheid om van haar gemeenschap diegenen uit te sluiten die onwaardig zijn, die door hun onchristelijk gedrag de waarheid schade zouden aandoen. Wat de gemeente ook doet in overeenstemming met de richtlijnen gegeven in Gods Woord, zal in de hemel worden bekrachtigd. USG3 208.2
Zaken van ernstig belang moeten soms door de gemeente worden opgelost. Gods predikanten, door Hem aangesteld als leiders van Zijn volk, moeten, wanneer ze het hunne gedaan hebben, de gehele kwestie voorleggen aan de gemeente, opdat er in de fe nemen beslissing eensgezindheid heerst. USG3 208.3
De Here wil dat Zijn volgelingen zeer nauwgezet zijn in hun bemoeienis met elkander. Van hen moet een verheffende, herstellende, genezende kracht uitgaan. Maar vooral mag in de gemeente de juiste tucht niet verwaarloosd worden. De leden moeten zichzelf zien als leerlingen in een school waar ze moeten leren hoe ze hun karakter moeten vormen in overeenstemming met hun hoge roeping. In de gemeente hier op aarde moeten Gods kinderen voorbereid worden op de grote hereniging in de gemeente in de hemel. Degenen die hier met Christus in harmonie leven, mogen vooruitzien op een eindeloos leven in het gezin der verlosten. USG3 208.4
Gods liefde voor de gevallen mensheid is een bijzondere openbaring van liefde, want het is een liefde die voortvloeit uit barmhartigheid welke menselijke wezens niet verdienen. Barmhartigheid wijst reeds op de onvolmaaktheid van degene op wie ze wordt toegepast. Het is vanwege de zonde dat genade werd uifgeoefend. USG3 208.5
Het is best mogelijk dat ten aanzien van karaktervorming een groot werk aan u gedaan moet worden, dat u een ruwe steen bent, die moet bijgehouwen en bijgepolijst worden voordat hij gebruikt kan worden voor Gods tempel. U moet niet verbaasd zijn wanneer God met hamer en beitel de scherpe hoeken van uw karakter- wegneemt, totdat u geschikt bent om de plaats in te nemen die Hij u heeft toegedacht. Geen menselijk wezen kan dit werk doen. Dat kan alleen door God worden gedaan. En wees er zeker van, dat Hij u niet nodeloos pijn zal doen. Elke behandeling door Hem met hamer en beitel verricht, wordt gedaan in liefde, voor uw eeuwig geluk. Hij kent uw zwakheden en Hij werkt om te herstellen, niet om te vernietigen. USG3 209.1