Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
DE HEMEL STELT ER BELANG IN
De gehele hemel stelt belang in het gesprek tussen degene die beledigd is en hem die de fout heeft begaan. Wanneer de dwalende de berisping, gegeven in de liefde van Christus, aanvaardt en zijn fout belijdt, terwijl hij God en zijn broeder vergiffenis vraagt, zal de zonneschijn des hemels zijn hart vervullen. De twist is bijgelegd; vriendschap en vertrouwen zijn hersteld. De balsem der liefde doet de pijnlijke plek, veroorzaakt door het kwaad, verdwijnen. De. Geest van God doel de Iwee harten samensmelten, en in de hemel is muziek over de tof stand gebrachte verbinding. USG3 206.2
Wanneer zij, die aldus verenigd zijn in Christelijke ge-meenschap, tot God bidden en Hem beloven rechtvaardig te handelen, barmhartigheid lief te hebben en in alle ootmoed met God te wandelen, zal een grote zegen over hen komen. Hebben zij anderen kwaad gedaan, dan moeten ze doorgaan met het werk van berouw, belijdenis en herstel om zo tegenover elkander het goede te doen. Dat is de vervulling van de wet van Christus. USG3 206.3
“Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u, opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord vaststa.” Mattheüs 18: 16. Neem met u mee degenen die geestelijk goed staan en spreek met hem die het kwaad heeft gedaan over de fout. Mogelijk zal hij ingaan op het eensgezinde beroep van zijn broeders. Wanneer hij hun eensgezindheid in de zaak ziet, kan zijn geest daardoor verlicht worden. USG3 206.4
“En indien hij hun geen gehoor geeft”, wat moet dan gedaan worden? Moeten enkele personen op een be-stuursvergadering de verantwoordelijkheid op zich nemen om de dwalende uit te sluiten? “Indien hij hun geen gehoor geeft, zo zegt het aan de gemeente.” Vers 17. Laat de gemeente ten aanzien van haar leden handelend optreden. USG3 206.5
“En indien hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.” Vers. 17. Wanneer hij geen acht slaaf op de stem van de gemeente, wanneer hij al de pogingen om hem op de goede weg te brengen, teniet doet, rust op de gemeente de verantwoordelijkheid om hem van de gemeenschap uit te sluiten. Zijn naam moet dan uit de boeken worden geschrapt. USG3 207.1
Wanneer de aanwijzing door Christus gegeven, niet trouw is nagevolgd, mag geen gemeentebeambte adviseren, geen bestuur aanbevelen en geen gemeente er over stemmen dat de naam van degene die in overtreding is, uit de boeken wordt geschrapt. Wanneer deze aanwijzing is nagevolgd, staat de gemeente zuiver tegenover God. Het kwaad moet dan aan het licht gebracht worden zoals het is, en moet uitgebannen worden opdat het zich niet steeds verder verspreidt. Het welzijn en de zuiverheid van de gemeente moeten bewaard blijven, opdat ze onbevlekt voor God mag staan, bekleed met de klederen van Christus’ gerechtigheid. USG3 207.2
Indien de dwalende berouw toont en zich onderwerpt aan de tucht van Christus, moet hem opnieuw een kans worden gegeven. En zelfs wanneer hij geen berouw heeft, en uit de gemeente is gezet, hebben Gods dienstknechten nog een werk voor hem te doen. Het moet hun ernstig streven zijn hem tot inkeer te brengen. En hoe groot ook het kwaad is dat hij heeft bedreven, men moet hem, wanneer hij toegeeft aan de werking van de Heilige Geest en door belijden en nalaten van zijn zonde blijk geeft van berouw, vergeven en vol blijdschap opnieuw in de kudde opnemen. Zijn broeders moeten hem bemoedigen de rechte weg te gaan en hem behandelen zoals zij behandeld zouden willen worden wanneer ze in zijn plaats stonden en waken over zichzelf opdat ook zij niet in de verzoeking vallen. USG3 207.3
“Voorwaar zeg Ik u, al wat gij op de aarde binden zult, zal in de hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in de hemel ontbonden wezen.” Vers 18. USG3 208.1