Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

106/289

DE NOODZAAK OM VRUCHTEN VOORT TE BRENGEN

Schenkt uw aandacht eens aan de gelijkenis van de vijgeboom: “Een zeker man had een vijgeboom, geplant in zijn wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en vond ze niet. En hij zei tot de wijngaardenier: Zie, ik kom nu drie jaren zoekende vrucht op deze vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat hij nutteloos de aarde? En hij antwoordende, zei tot hem: Here, laaf hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; en indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan; maar indien niet, zo zult gij hem later uithouwen.” Lucas 13 : 6-9. USG3 187.3

“Later.” In dit woord ligt een les voor allen die verbonden zijn met het werk van God. Aan de boom die geen vrucht droeg, werd nog een proeftijd foegestaan. En zo heeft God ook lang geduld met Zijn volk. Maar van hen die grote voorrechten hebben gesmaakt en die op een post staan van een hoog en heilig vertrouwen en toch geen vrucht dragen, zegt Hij: “Houw hem uit, waartoe beslaat hij ook nutteloos de aarde?” USG3 188.1

Laten zij die werkzaam zijn op Gods bijzondere instellingen, bedenken dat Hij vrucht verwacht van Zijn wijngaard. Naar verhouding van de geschonken zegeningen, zullen de verlangde opbrengsten moeten zijn. Hemelse engelen hebben elke plaats waar Gods instellingen zijn gevestigd, bezocht en daar hun diensten verleend. Trouweloosheid op deze instellingen is een groter zonde dan ergens anders, want meer dan ergens anders gaat er van haar een groter invloed uit. Trouweloosheid, onrechtvaardigheid, oneerlijkheid, het verkeerde door de vingers zien, weerhouden het licht dat God van Zijn werktuigen wil laten afstralen. USG3 188.2

De wereld staat met alle nauwlettendheid klaar om met scherpte en gestrengheid op uw woorden, uw gedragingen, en uw zakelijke handelingen critiek uit te oefenen. Op een ieder die deel heeft aan de uitvoering van Gods werk, wordt gelet en hij wordt gewogen in de weegschaal van het menselijke onderscheidingsvermogen. Voortdurend krijgen allen met wie u te maken heeft, een indruk, hetzij gunstig of ongunstig, ten aanzien van de Bijbelse godsdienst. USG3 188.3

De wereld geeft nauwlettend acht om te zien wat voor vruchten belijdende Christenen voortbrengen. Zij heeft het recht om zelfverloochening en zelfopoffering te verwachten bij hen die beweren de waarheid van deze tijd te geloven. USG3 188.4

Onder onze arbeiders zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn die niet bij elke stap hun behoefte aan Jezus voelen. Zij denken dat ze de tijd nief eraf kunnen nemen om te bidden en godsdienstige vergaderingen bij te wonen. Ze hebben zo veel te doen daf ze de tijd niet kunnen vinden om hun zielen te bewaren in de liefde van God. Wanneer dat het geval is, is Satan aanwezig om ijdele gedachten te wekken. USG3 188.5

Arbeiders die niet ijverig en trouw zijn, doen een on-berekenbaar kwaad. Zij stellen anderen een voorbeeld. Op elke instelling zijn er die hun werk met liefde en toewijding doen, maar zal de zuurdesem ook hen niet doortrekken? Zal de instelling uiteindelijk komen te staan zonder ware voorbeelden van Christelijke trouw? Wanneer mannen die beweren vertegenwoordigres van Christus te zijn, openbaren dat ze onbekeerd zijn, met een grof karakter, zelfzuchtig, onrein, dan moeten ze uit het werk gezet worden. USG3 189.1

De arbeiders moeten het besef hebben van de heiligheid van het vertrouwen waarmee de Here hen heeft vereerd. Impulsieve beweegredenen, ondoordachte daden moeten worden nagelaten. Zij, die geen onderscheid zien tussen het heilige en het gewone, zijn niet geschikt om grote verantwoordelijkheden te dragen. Wanneer ze verzocht worden, zullen zé het in hen gestelde vertrouwen teleurstellen. Zij, die de voorrechten en kansen van een verbonden zijn met Gods werk niet waarderen, zullen niet standhouden, wanneer de vijand met zijn listige verleidingen tot hen komt. Zij worden gemakkelijk misleid door zelfzuchtige, eerzuchtige plannen. Wanneer ze, na daarop gewezen te zijn, nog geen verschil zien tussen wat goed en wat verkeerd is, zal, hoe eerder zij van de instelling worden losgemaakt, het karakter van het werk des te zuiverder en verhevener zijn. USG3 189.2

Niemand moet langer met een instelling des Heren verbonden blijven, wanneer hij in een crisis niet de over-tuiging heeft dat Zijn werktuigen heilig zijn. Wanneer arbeiders voor de waarheid niets gevoelen, wanneer hun verbinding met de instelling van hen geen betere mensen maakt, hun geen liefde voor de waarheid geeft, dan moeten ze, na een voldoende proeftijd uit het werk gezet worden; want hun ongodsdienstigheid en ongeloof be- invloeden anderen. Door hen werken boze engelen om degenen die als leerlingen worden aangenomen, te misleiden. U moet als leerjongens diegenen aannemen die veelbelovende jonge mensen zijn, die God liefhebben. Maar wanneer u ze in verbinding brengt met anderen die God niet liefhebben, dan verkeren ze in voortdurend gevaar ten opzichte van de ongodsdienstige invloed. De lauwen en wereldsgezinden, die altijd toegeven aan roddelzucht, die steeds letten op de fouten van anderen, terwijl ze zich van hun eigen fouten niets aantrekken, moeten buiten het werk gehouden worden. USG3 189.3