Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

105/289

HOOFDSTUK 30—ZELFBEHEERSING EN TROUW

Wij hebben geen recht om de verstandelijke of de lichamelijke krachten te overbelasten zodat we gauw ge-prikkeld worden en woorden spreken die God onteren. De Here wil dat wij altijd kalm en geduldig zullen blijven. Wat anderen ook mogen doen, wij moeten Christus ver-tegenwoordigen en doen wat Hij onder gelijke omstan-digheden zou doen. USG3 186.2

Elke dag heeft iemand op een yertrouwenspost beslis- singen te nemen waarvan resultaten van groot belang af-hangen. Vaak moet hij snel een besluit nemen en dat kan alleen met succes gedaan worden door hen die zich aan een strikte matigheid onderwerpen. De geest wordt sterker onder de correcte behandeling van de lichamelijke en verstandelijke vermogens. Is de spanning niet te groot, dan zal bij elke belasting nieuwe kracht worden toegevoerd. USG3 186.3

Alleen hij die met hart en ziel Christen is, kan in de omgang een echte heer zijn. USG3 186.4

Een verzuim zich in elk opzicht te regelen naar Gods eisen, staat gelijk met een zeker falen en schade voor degene die hef kwaad doet. Wanneer hij faalt de weg van God te bewandelen, dan berooft hij zijn Schepper van de arbeidsprestaties die hij Hem verschuldigd is. Dat komt op zijn eigen hoofd neer; hij blijft in gebreke zich die genade, die kracht, die karaktervastheid toe te eigenen, welke een ieder kan ontvangen die zich geheel aan God overgeeft. Los van Christus staande, stelt hij zich bloot aan verzoeking. In zijn werk voor de Meester maakt hij fouten. Ontrouw aan het beginsel in kleine dingen, faalt hij om in de grotere dingen Gods, wil te doen. Hij handelt naar de beginselen waaraan hij zichzelf heeff gewend. USG3 186.5

God kan niet verbonden zijn met hen die leven om zichzelf te behagen, om in de eerste plaats aan zichzelf te denken. Die dit doen zullen uiteindelijk helemaal achteraankomen. De meest hopeloze en meest ongeneeslijke zonde is het prat gaan op eigen inzicht, zelfingenomenheid. Dat staat alle wasdom in de weg. Wanneer iemand karaktergebreken heeft en nochtans faalt om zich die bewust te worden; wanneer hij zó opgaat in zijn zelfvoldaanheid dat hij zijn fout niet ziet, hoe kan hij dan gereinigd worden? “Die gezond zijn, hebben de medi- cijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.” Maftheüs 9:12. Hoe kan iemand opwassen wanneer hij denkt dat zijn wegen volmaakt zijn? USG3 187.1

Wanneer iemand van wie men denkt daf hij door God geleid en onderricht wordt, van de weg afdwaalt vanwege zijn zelfvertrouwen, volgen velen zijn voorbeeld. Zijn verkeerde wijze van doen kan tengevolge hebben dat duizenden worden misleid. USG3 187.2