Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
HOOFDSTUK 29—SAMENWERKING
Bij de vestiging van instellingen in nieuwe velden is het vaak noodzakelijk om verantwoordelijkheid te leggen op mannen die niet volkomen op de hoogte zijn van de onderdelen van het vak. De arbeid dezer mannen veroorzaakt schade en wanneer zij en hun medearbeiders niet een onzelfzuchtige belangstelling voor de instelling des Heren aan de dag leggen, zullen daaruit toestanden voortvloeien die een beletsel voor haar bloei zijn. USG3 184.1
Velen hebben het gevoel dat het werk dat zij doen, uitsluitend tot hun gebied behoort en dat niemand zich daarmee moet bemoeien. Juist zij kunnen onwetend staan ten opzichte van de besfe methoden om het werk fe leiden; maar wanneer iemand het waagt om hun raad te geven, zijn ze beledigd en vaster besloten dan ooit om hun persoonlijk oordeel te volgen. Soms zijn er ook aangestelden die niet bereid zijn hun medearbeiders te hel- pen of te onderrichten. Anderen die geen ervaring bezitten, willen Kun onervarenheid verborgen houden. Ze maken fouten ten koste van veel tijd en materiaal, omdat ze te hovaardig zijn om raad te vragen. USG3 184.2
Het is niet moeilijk de oorzaak van de moeilijkheden bloot te leggen. De aangestelden hebben zichzelf beschouwd als op zichzelf staande draden, terwijl ze zich hadden moeten zien als draden die met elkaar verweven moeten worden om het patroon fe helpen vormen. USG3 184.3
Deze dingen bedroeven de Heilige Geest. USG3 184.4
God wil dat we van elkaar leren. Een ongeheiligde on-afhankelijkheid plaatst ons daar waar Hij niet met ons kan werken. Zijn de toestanden zó, dan is dat naar de zin van Satan. USG3 184.5
Er moet geen terughoudendheid zijn, geen angst dat anderen een kennis zullen vergaren die slechts in het bezit van enkelen is. Zo’n geest verwekt achterdocht én een zekere gedwongenheid. Argwaan en kwade gedachten Worden gekoesterd en de broederlijke lietde verkommert in het hart. USG3 184.6
Elke lijn van Gods werk staat in verbinding met iedere andere lijn. Exclusivisme, de geest om anderen uit fe sluiten, mag in geen instelling waar God de leiding heeff, voorkomen; want Hij is de Here van alle tact, van allé vindingrijkheid; Hij is het fundament van alle juiste methoden. Hij is hef Die kennis dienaangaande verschaft en niemand moet die kennis zien als uitsluitend zijn persoonlijk bezit. USG3 185.1
Iedere aangestelde moet belangstelling voelen voor elke tak van het werk, en wanneer God hem tact en overleg, talent en kennis geschonken heeft, dat van pas komt in elk onderdeel, moet hij uitdelen waf hij ontvangen heeff. USG3 185.2
Al de bekwaamheid die door onbaatzuchtig streven de instelling kan ten deel vallen, moet toegepast worden om haar tot een succes te maken, tot een levend, werkend instrument voor God. Toegewijde arbeiders met talent en invloed, zijn degenen die de uitgeverijen nodig hebben. USG3 185.3
Elke aangestelde zal getoetst worden, of hij werkt voor de vooruitgang van de instelling des Heren, of dat hij zijn persoonlijke belangen op het oog heeft. Wie bekeerd zijn, zullen dagelijks blijk geven dat het niet hun streven is om de voordelen én kennis die zij hebben verworven, ten eigen bate aan te wenden. Zij zijn zich bewust dat Goddelijke voorzienigheid hun deze voordelen heeft geschonken, dat ze, als instrumenten van de Here, Zijn werk kunnen dienen door het beste te presteren. USG3 185.4
Niemand moet werken om lot te ontvangen, of uit eerzucht naar de bovenste plaats. De trouwe arbeider zal zijn best doen omdat hij op die manier God kan verheerlijken. Het zal zijn streven zijn, al zijn vermogens te gebruiken. Hij zal zijn plicht doen alsof hij dat doet voor God. Zijn enig verlangen zal zijn dat Christus daardoor vereerd en op volmaakte wijze gediend wordt. USG3 185.5
Laten de aangestelden al hun krachten inspannen in hun pogen om hef werk des Heren te bevorderen. Wanneer ze dat doen, zullen zijzelf in kracht en doelmatigheid opwassen. USG3 186.1