Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

102/289

DE PLICHT VAN DE UITGEVERIJ TEGENOVER DE GEMEENTE

Terwijl de gemeente een verantwoordelijkheid heeff tegenover de uitgeverij heeff ook de uitgeverij een verantwoordelijkheid tegenover de gemeenfe. De een moet de ander steunen. USG3 179.1

Zij, die in de uitgeverijen verantwoordelijke posten bekleden, mogen zich niet veroorloven dat ze hef zó volhandig hebben, dat er geen tijd overblijft om hun geestelijke belangstelling op peil te houden. Wanneer in de uitgeverij deze belangstelling levend wordt gehouden, zal daf op de gemeente van krachtige invloed zijn; en wanneer er in de gemeente een levende belangstelling is, zal dat van krachtige invloed op de uitgeverij zijn. Gods zegen zal op het werk rusten, wanneer dat zó wordt gedaan daf ziélen voor Christus worden gewonnen. USG3 179.2

Al deze arbeiders op de uitgeverijen, die de naam van Christus belijden, moeten arbeiders in de gemeente zijn. Het is nodig voor hun eigen geestelijk leven daf ze van elk genademiddel gebruik maken. Zij zullen kracht verkrijgen, niet door er bij te staan als toeschouwers, maar door aan het werk fe gaan. Een ieder moet ingeschakeld worden in een of andere tak van het geregelde, systematische werk in de gemeente. Allen moeten beseffen daf zij dit als Christenen verplicht zijn. Bij de doop hebben zij de gelofte gedaan alles fe doen wat in hun macht ligt om de gemeente van Christus op te bouwen. Laat hen zien dat liefde en trouw tof hun Verlosser, trouw tot de maatstaf van hun ware mannelijke en vrouwelijke staat, trouw tot de instelling waar ze hun taak hebben, dit eist. Wanneer ze deze plichten verwaarlozen, kunnen zij geen trouwe dienstknechten van Christus zijn; kunnen ze geen mannen en vrouwen zijn van een wezenlijke onkreukbaarheid; kunnen zij geen aanvaardbare arbeiders zijn op Gods instelling. USG3 179.3

De leiders van de instelling met al haar verschillende afdelingen, moeten een bijzondere zorg aan de dag leggen dat de jonge mensen in al deze richtlijnen juiste ge- woonten vormen. Wanneer de vergaderingen van de gemeente worden verwaarloosd of plichten in verband met haar werk worden verzaakt, laat men dan de oorzaak daarvan opsporen. Laat men zijn best doen om de zorge- lozen op vriendelijke, tactvolle wijze op’ fe wekken en laat men de tanende belangstelling nieuw leven inblazen. USG3 180.1

Niemand mag toestaan dat het eigen werk als een ver-ontschuldiging voor hef verzuimen van de heilige dienst des Heren, wordt aangevoerd. Zij kunnen veel beter het werk dat hun persoonlijk aangaat, ter zijde leggen ,dan hun plicht tegenover God verwaarlozen. USG3 180.2

Aan de Broeders die in de Uitgeverijen verantwoordelijkheden dragen USG3 180.3

Ik breng u de belangrijkheid onder hef oog om onze jaarlijkse conferenties te bezoeken, niet enkel de ver-gaderingen waar het zakelijke wordt besproken, maar ook die welke uw geestelijke wasdom beogen. U hebt geen besef van de noodzakelijkheid om een levende verbinding met de hemel fe hebben. Zonder deze verbinding is niet één van u veilig; niet één is bevoegd Gods werk op aannemelijke wijze te doen. USG3 180.4

Meer dan in een of andere wereldse aangelegenheid staat in dit werk succes in verhouding tot de geest van toewijding en zelfopoffering waarmee het werk wordt gedaan. Wie als directeuren van het werk verantwoordelijkheid dragen, moeten zich daar plaatsen waar zij een diepe indruk van de Geest van God kunnen ontvangen. Zoals een vertrouwenspost meer verantwoordelijkheid draagt dan die van de gewone arbeider, zo moet in die mate ook een verlangen groter zijn dan dat van anderen om de doop van de Heilige Geest en een kennis van God en Christus te ontvangen. USG3 180.5

Natuurlijke en verworven talenten zijn alle de gaven Gods en moeten voortdurend onder beheer van Zijn Geest, van Zijn Goddelijke, heiligende kracht gehouden worden. Tot in het diepste van uw ziel moet u uw gebrek aan ervaring in dit werk aanvoelen en moet u alle krachten inspannen om de nodige kennis en wijsheid te verkrijgen, opdat u élk vermogen van lichaam en geest zó gebruikt, dat God daardoor verheerlijkt wordt. USG3 180.6

“Ik zal u ook een nieuw hart geven.” Christus moet in uw hart wonen zoals het bloed is in het lichaam en daarin circuleert als een leven-gevende kracht. We kun- nen op dit onderwerp niet te veel de nadruk leggen. Terwijl de waarheid onze wapenrusting moet zijn, moeten onze overtuigingen gesterkt worden door de levende sympathieën die het leven van Christus karakteriseerden. Wanneer de waarheid, levende waarheid, zich niet in het karakter uitbeeldt, kan niemand zich staande houden. Daar is slechts één enkele kracht die ons öf standvastig kan maken, öf ons standvastig kan doen blijven de genade Gods in waarheid. Die in enig opzicht op iets anders vertrouwt, die wankelt al om aanstonds te vallen. USG3 181.1

De Here verlangt dat u zich op Hem verlaat. Buit elke kans uit om fot het licht te komen. Wanneer u zich afzijdig hqudt van de heilige invloeden die van God komen, hoé kunt u dan geesfelijke dingen onderscheiden? USG3 181.2

God doet op ons een beroep om gebruik te maken van elke kans om ons op Zijn werk voor te bereiden. Hij verwacht van u dat u alle krachten inspant om daf fe bereiken, opdat de heiligheid en de grote verantwoordelijkheden daarvan in uw harten verankerd mogen zijn. Gods oog rust op u. Het is voor wie ook van u niet veilig om in Zijn tegenwoordigheid een verminkt offer te brengen, een offer dat studie noch gebed kost. Zo’n offer kan Hij niet aannemen. USG3 181.3

Ik smeek u, wakker te worden en God voor uzelf te zoeken. Terwijl Jezus van Nazareth voorbijgaat, moet tot Hem de smeekbede klinken: “Heb genade met mij, o Here, Gij Zone Davids” en uw ogen zullen geopend worden. Door de genade Gods zult u datgene ontvangen, wat voor u van meer waarde zal zijn dan goud of zilver of kostbare stenen. USG3 181.4