Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

72/289

HET GEVAAR VAN WERELDSE RAADGEVING

De Here toetst Zijn volk om te zien wie trouw zal zijn aan de beginselen van Zijn waarheid. Onze taak is, aan de wereld de boodschap van de eerste, de tweede, en de derde engel te verkondigen. In het volbrengen van onze plichten moeten wij onze vijanden noch verachten, noch vrezen. Wanneer we ons contractueel verbinden met hen die niet van ons geloof zijn, dan gaan we buiten de richtlijn van God. We moeten hen die weigeren God trouw te bewijzen, vriendelijk en beleefd behandelen, maar we moeten nooit met hen beraadslagen wat betreft de vitale belangen van Zijn werk. Door op God te vertrouwen, gaan we voorwaarts in het onbaatzuchtig doen van Zijn werk en ons ootmoedig betrouwen op Hem. Zo moeten wij ook onszelf en alles wat het heden en de toekomst betreft in Zijn voorzienigheid stellen en hef begin van ons vertrouwen standvastig tot het einde bewaren, er aan denkende dat we de zegeningen des hemels ontvangen, niet omdat we die waardig zijn, maar vanwege de waardigheid van Christus en omdat we, door geloof in Hem, Gods overvloeiende genade aanvaarden. USG3 128.3

Ik bid dat mijn broeders zich mogen bewust zijn dat de boodschap van de derde engel veel voor ons te betekenen heeft en dat de viering van de Sabbat het teken moet zijn dat hen die God dienen, onderscheidt van hen die Hem niet dienen. Laten zij die traag en onverschillig geworden zijn, ontwaken. Wij zijn geroepen om heilig te zijn en wij moeten er terdege op letten, niet de indruk te geven dat hef van weinig belang is, of we de bijzondere kenmerken van ons geloof wel of niet handhaven. Op ons rust de plechtige verplichting om ten opzichte van de waarheid en de gerechtigheid een vast-beradener standpunt in te nemen dan in het verleden. De scheidingslijn tussen hen die de geboden Gods bewaren en hen die dat niet doen, moet met onmiskenbare duidelijkheid te zien zijn. Met heel ons bewustzijn moeten we God eren en ijverig elk middel toepassen om in verbondsverhouding met Hem te blijven staan, opdat we Zijn zegeningen mogen ontvangen, de zegeningen zo van noodzakelijk belang voor het volk dat zulke ernstige verzoekingen zal hebben te doorstaan. Wanneer we de indruk geven dat ons geloof, onze godsdienst, geen overheersende macht in ons leven uitmaakt, dan onteren we God grotelijks. Dan keren we ons af van Zijn geboden, die ons leven zijn en ontkennen dat Hij onze God is en dat wij Zijn volk zijn. USG3 129.1