Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
OORDEEL NIET
Zij die hun spreektalent hebben gebruikt om Gods dienstknechten, die Gods werk willen vooruitbrengen en elke tegenkanting willen overwinnen, te ontmoedigen en te doen versagen, moeten God vragen hun het kwaad te vergeven dat ze Zijn werk hebben berokkend door. hun boze vooroordelen en onvriendelijke woorden. Laten ze eens denken aan het kwaad dat ze hebben bedreven door het verspreiden van valse geruchten, door het oordelen van hen die ze niet mogen oordelen. USG3 236.1
Gods Woord geeft ons duidelijke aanwijzingen ten aanzien van de weg die wij moeten volgen wanneer we denken dat een broeder in het ongelijk is. Christus zegt: “Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga henen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u, opdat in de mond van twee of drie getuigen alle woord vaststa. En indien hij hun geen gehoor geeft, zo zegt het aan de gemeente; en indien hij ook aan de gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar.” En verder zegt de Heiland nog: “Zo gij dan uw gave op het altaar zult offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, laat daar uw gave vóór het altaar, en ga henen, verzoen u eerst met uw broeder, en kom dan en offer uw gave.” Mattheüs 18 : 15—17; 5 : 23, 24. USG3 236.2
“Here, wie zal verkeren in Uw tent? wie zal wonen op de berg Uwer heiligheid? Wie oprecht wandelt en gerechtigheid werkt; en wie met zijn hart de waarheid spreekt; wie met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste; in wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen die de Here vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet; wie zijn geld niet geeft tegen rente noch een geschenk neemt tegen de onschuldige. Wie deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.” Psalm 15. USG3 236.3
“Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, zal u wedergemeten worden. En wat ziet gij de splinter die in het oog uws broeders is, maar de balk die in uw oog is, bemerkt gij niet? Of hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe dat ik de splinter uit uw oog wegdoe; en zie, er is een balk in uw oog. Gij geveinsde, werp eerst de balk uit uw oog; en dan zult gij bezien om de splinter uit uws broeders oog weg te doen.” Mattheüs 7 : 1—5. USG3 237.1
In die kwestie van oordelen ligt veel besloten. Denk er aan dat spoedig het verslag van uw leven aan Gods oog zal voorbijgaan. Bedenk ook dat Hij heeft gezegd: “Gij zijt niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf; want gij die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. En wij weten dat het oordeel Gods naar waarheid is over degenen die zulke dingen doen. En denkt gij dit, o mens, die oordeelt degenen die zulke dingen doen, en ze doet, dat gij hef oordeel Gods zult ontvlieden?” Romeinen 2 :1—3. USG3 237.2
Ernstige arbeiders hebben geen tijd om stil te staan bij de gebreken van anderen. Zij zien op de Heiland en door aanschouwen worden zij veranderd naar Zijn beeld. Hij is Degene Die Wij als voorbeeld moeten nemen voor onze karaktervorming. In Zijn leven op aarde openbaarde Hij duidelijk de goddelijke natuur. Wij moeten er naar streven, volmaakt te worden in onze sfeer, zoals Hij volmaakt was in Zijn sfeer. De leden der gemeente mogen niet langer in onwetendheid verkeren wat betreft de vorming van een goed karakter. Wanneer ze zich plaatsen onder de knedende invloed van de Heilige Geest, zullen ze een karakter vormen dat een weerkaatsing van het goddelijke karakter is. USG3 237.3