Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

130/289

GAAT IN HET OOGSTVELD

Wanneer Zevende-Dags Adventisten verhuizen naar steden waar reeds een grote gemeente is, dan zijn ze daar niet op hun plaats en hun geestelijke gesteldheid verzwakt op den duur. Hun kinderen zijn blootgesteld aan tal van verleidingen. Mijn broeder, mijn zuster, wanneer u in zo’n plaats niet absoluut nodig bent voor de vooruitgang van het werk, zou het verstandig van u zijn, te gaan naar een plaats waar de waarheid nog niet gebracht is, om daar uw bekwaamheid voor het werk des Heren te tonen. Doe uw uiterste best om belangstelling voor de tegenwoordige waarheid op te wekken. De huis aan huis arbeid is doeltreffend wanneer men dit op christelijke wijze doet. Organiseer bijeenkomsten, en zorg dat ze interessant zijn. Denk er aan dat daartoe iets meer nodig is dan preken. USG3 234.1

Velen die zo lang in één plaats blijven wonen, besteden hun tijd om critiek uit te oefenen op hen die volgens de richtlijnen van Christus werken om zondaars te overtuigen en te bekeren. Zij critiseren de beweegredenen en bedoelingen van anderen alsof het voor deze of gene niet mogelijk is het onzelfzuchtige werk te doen, dat zijzelf van zich afschuiven. Zij worden stenen des aanstoots. Als ze naar plaatsen zouden gaan, waar geen gelovigen zijn, om daar te werken en zielen voor Christus te winnen, dan zouden ze het al gauw zó druk hebben met het verkondigen der waarheid en het helpen van noodlijdenden dat ze geen tijd zouden hebben om hef karakter van een ander te ontleden, geen tijd om kwaad te denken en de resultaten van hun zogenaamde kundigheid om beneden de oppervlakte te kijken, rond te bazuinen. USG3 234.2

Laten zij die zo lang gewoond hebben in plaatsen waar grote gemeenten van onze gelovigen zijn, uitgaan naar de oogstvelden om voor de Meester te zaaien en te oogsten. In het verlangen om zielen te redden, zullen zij het eigen-ik verzaken. Daar zullen ze zien dat er zo veel werk te doen is, zoveel medemensen te helpen, dat ze geen tijd zullen hebben om op fouten van anderen te letten. Ze zullen geen tijd hebben om aan de negatieve kant te werken. USG3 234.3

Wanneer zó tal van gelovigen zich opeenhopen in een enkele plaats, dan vloeit daar zo heel makkelijk kwaad denken en kwaad spreken uit voort. Velen worden geheel in beslag genomen door links en rechts fe kijken of ze ook iets verkeerds ontdekken. Ze vergeten wat een grote zonde ze daarmede doen. Ze vergeten dat de woorden die ze spreken, nooit tenietgedaan kunnen worden en dat ze door hun argwaan zaad zaaien dat ontkiemen zal om een oogst des kwaads op te leveren. Hoe groot die oogst is zal niemand weten, dan op de laatste, grote dag, wanneer elke gedachte, elk woord en elke daad in het oordeel naar voren gebracht zal worden. USG3 235.1

De onbezonnen, onvriendelijke woorden die geuit zijn, worden erger bij elke herhaling. De een na de ander voegt er een woord aan toe en zo neemt het geroddel grote afmetingen aan. Daarmede wordt een grote onrechtvaardigheid begaan. Door hun ongegronde achterdocht en onrechtvaardige oordelen doen die kwaadsprekers zichzelf kwaad en zaaien in de gemeente het zaad der tweedracht. Zouden ze de dingen zien zoals God die ziet, dan zouden ze hun houding veranderen. Dan zouden ze zich bewust worden hoe ze, door hun kritiek op hun broeders en zusters, hef werk hebben verwaarloosd dat Hij hun heeft opgedragen, USG3 235.2

De tijd, besteed aan het uitoefenen van kritiek op de beweegredenen en werken van de dienstknechten van Christus, kon beter besteed worden aan gebed. Wanneer degenen die altijd’ aanmerkingen hebben, de waarheid ten aanzien van hen op wie zij kritiek uitoefenen, zouden kennen, zouden ze heel vaak een heel andere opinie over hen hebben. Hoe veel beter zou het zijn, wanneer ieder, in plaats van anderen te critiseren en te veroordelen, zou zeggen: “Ik moet voor mijn eigen zaligheid werken. Wanneer ik samenwerk met Hem Die mijn ziel wil redden, moet ik terdege op mijzelf letten. Al het verkeerde in mijn leven moet ik uitsnijden. Ik moet een nieuw schepsel in Christus worden. Elke fout moet ik overwinnen. In plaats van hen die tegen de boze strijden, te verzwakken, kan ik hen door bemoedigende woorden versterken.” USG3 235.3