Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
HOOFDSTUK 32—GELOOF EN MOED
De Here droeg Mozes op voor de kinderen van Israël Zijn bemoeienissen met hen wat betreft hun bevrijding uit Egypte en de wonderbaarlijke manier waarop zij in de woestijn werden bewaard, op schrift te stellen. Hij wilde hun hun ongeloof en murmureren voor ogen houden wanneer ze beproefd werden, alsook de grote genade en liefelijke gezindheid des Heren, die hen nooit heeft verlaten. Dat zou hun geloof prikkelen en hun moed versterken. Terwijl ze dan besef zouden krijgen van hun eigen zonde en zwakheid, zouden ze ook beseffen dat God hun gerechtigheid en sterkte was. USG3 193.2
Het is even noodzakelijk dat Gods volk in deze tijd zich herinnert hoe en wanneer zij beproefd zijn en waar hun geloof heeft gefaald; waar zij Zijn werk in gevaar hebben gebracht door hun ongeloof en ook door hun zelfvertrouwen. Gods barmhartigheid, Zijn ondersteunende voorzienigheid, Zijn onvergetelijke bevrijdin- gen, moeten punt voor punt opgesomd kunnen worden. Wanneer Gods volk aldus terugziet op het verleden, zullen ze zien dat de Here Zijn bemoeienissen steeds en steeds weer herhaalt. Zij moeten begrip tonen voor de gegeven waarschuwingen en oppassen dat ze niet in hun fouten terugvallen. Terwijl ze alle zelfvertrouwen laten varen, moeten ze op Hem betrouwen om hen te vrijwaren tegen het opnieuw onteren van Zijn Naam. In elke overwinning die Satan behaalt, komen zielen in gevaar te verkeren. Sommigen worden slachtoffers van zijn verleidingen, om nooit meer daarvan bevrijd te worden. Laten zij, die misslagen begaan hebben, nauwgezet wandelen en bij elke stap bidden: “Houd mijn gangen in Uw sporen, opdat mijn voetstappen niet zouden wankelen.” Psalm 17:5. USG3 194.1
God laat beproevingen over ons komen om te laten uitkomen wie trouw zal blijven onder verzoeking. Hij brengt allen in moeilijkheden om te zien of zij vertrouwen op een kracht die niet uit hen is en die boven hen uitgaat. Een ieder heeft nog niet ontdekte karaktertrekken die door beproevingen aan het licht moeten komen. God laat toe dat zij die zo zelfvoldaan zijn, op een harde proef worden gesteld opdat ze hun hulpeloosheid mogen inzien. USG3 194.2
Wanneer beproevingen over ons komen; wanneer we voor ons zien, niet een vermeerdering van voorspoed, maar een druk die offers onzerzijds vraagt, hoe zullen we dan reageren op Satans inblazingen dat we een harde strijd zullen meemaken? Wanneer we naar die inblazin- gen luisteren, zal ongeloof in God in ons opwellen. In zo’n tijd moeten we steeds bedenken dat God over Zijn instellingen altijd Zijn zorgende hand heeft uitgestrekt. We moeten zien op het werk dat Hij tot stand heeft gebracht, de hervormingen die Hij heeff aangebracht. Wij moeten de zegeningen des Hemels, de bewijzen voor ons bestwil, een voor een tellen en zeggen: “Here, wij geloven in U, in Uw dienstknechten, en in Uw werk. Wij willen op U vertrouwen. De uitgeverij is Uw persoonlijk werktuig, en wij willen niet falen of ontmoedigd worden. U hebt ons vereerd door ons met Uw instelling te verbinden. Wij willen in de weg des Heren wandelen om te doen gerechtigheid en gericht. Wij willen ons deel doen door trouw te blijven aan Gods werk.” USG3 194.3