Lessen Uit Het Leven Van Alledag

43/61

Hoofdstuk 25—Talenten

Matteüs 25:13-30

Christus had op de Olijfberg tot zijn discipelen gesproken over zijn terugkeer naar de wereld. Hij had bepaalde tekenen aangeduid die te kennen zouden geven wanneer zijn komst nabij zou zijn. LLA 197.1

En Hij had zijn discipelen gezegd dat zij moesten waken om gereed te zijn. Opnieuw herhaalde Hij de waarschuwing: ‘Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.’ Toen liet Hij zien wat het wil zeggen te waken voor zijn komst. De tijd moet niet met ijdel wachten worden doorgebracht, maar met ijverig werken. Deze les onderwees Hij in de gelijkenis van de talenten. LLA 197.2

‘Het koninkrijk der hemelen,’ zei Hij, ‘is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toever-trouwde. En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde één, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands.’ LLA 197.3

De man die naar het buitenland reisde, stelt Christus voor, die toen Hij deze gelijkenis vertelde, spoedig deze aarde zou verlaten om naar de hemel te gaan. De slaven uit de gelijkenis stellen de volgelin-gen van Christus voor. Wij behoren niet onszelf toe. Wij zijn gekocht en betaald 1, niet door verderfelijke dingen, als zilver en goud, maar door het kostbaar bloed van Christus 2, ‘opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt.’ 3 LLA 197.4

Alle mensen zijn met deze oneindige prijs gekocht. God heeft door alle hemelse schatten aan deze wereld te geven, door ons in Christus heel de hemel te schenken, de wil, de genegenheid, het verstand en het hart van ieder mens gekocht. Alle mensen, gelovig of ongelovig, zijn Gods eigendom. Allen zijn geroepen om Hem te dienen en allen zullen voor de wijze waarop zij aan deze verplichting gehoor hebben gegeven, op de grote oordeelsdag verslag moeten afleggen. LLA 197.5

Maar Gods aanspraken worden niet door iedereen erkend. Zij die zeggen dat zij de dienst van Christus hebben aanvaard, worden in de gelijkenis voorgesteld als zijn slaven. LLA 198.1

De volgelingen van Christus zijn verlost om te dienen. Onze Heer leert ons dat het ware doel van het leven bestaat uit dienen. Christus was zelf een werker en aan al zijn volgelingen geeft Hij de wet van het dienen - het dienen van God en hun medemensen. Hierin heeft Chris-tus aan de wereld een hoger begrip van het leven voorgehouden dan zij ooit hadden gekend. Als de mens leeft om anderen te dienen, wordt hij met Christus in aanraking gebracht. De wet van het dienen wordt de schakel die ons met God en onze medemensen verbindt. LLA 198.2

Aan zijn dienstknechten vertrouwt Christus ‘zijn goederen’ toe - dat wat voor Hem gebruikt moet worden. Hij heeft iedereen zijn werk gegeven. Iedereen heeft zijn plaats in Gods eeuwig plan. Iedereen moet met Christus samenwerken in het redden van zielen. De plaats, voor ons in de hemel bereid, is niet zekerder dan de plaats ons op aarde toegewezen waar wij voor God moeten werken. LLA 198.3