Karaktervorming

9/46

De opvoeding van Israël

Zo heeft hem de He re alleen geleid. Hij lette op hem, bewaarde hem als Zijn oogappel.”

De gezinsschool

Het opvoedingssysteem, begonnen in het Paradijs, vond zijn middelpunt in het gezin. Adam was „de zoon van God” (Luc. 3 : 38) en het was van hun Vader dat de kinderen des Allerhoogsten onderricht ontvingen. In de striktste zin des woords vormden zij een gezinsschool. Ka 33.1

In het goddelijke opvoedingsplan, aangepast aan de toestand van de mens na de val, staat Christus als de vertegenwoordiger van de Vader, de verbindingsschakel tussen God en de mens; Hij is de grote Leraar der mensheid. En Hij verordineerde dat mannen en vrouwen Hem zouden vertegenwoordigen. Het gezin was de school, en de ouders waren de onderwijzers. Ka 33.2

Voorwaarden

De opvoeding die in het gezin haar middelpunt had, was die welke gebruikelijk was in de dagen der patriarchen. Voor de aldus gestichte scholen schonk God de allergunstigste voorwaarden voor de karakterontwikkeling. De mensen die zich onder Zijn leiding stelden, hielden zich nog steeds aan het levensplan dat Hij in den beginne had bekend gemaakt. Wie zich van God afkeerden bouwden voor zichzelf steden en sloten zich daarin aaneen en verlustigden zich in de pracht, de weelde en de slechtheid die ook de steden van deze tijd maken tot de trots en de vloek der wereld. Maar de mensen die zich vasthielden aan Gods levensbeginselen, gingen wonen in de velden en heuvelen. Zij bewerkten de grond en hadden kudden groot en klein vee; en in dit vrije, onafhankelijke bestaan, met zijn mogelijkheden om te arbeiden, te studeren en te mediteren, leerden zij van God en onderwezen hun kinderen in Zijn werken en wegen. Ka 33.3

De opleiding in de woestijn

Dat was de opvoedingsmethode die God in Israël wilde toepassen. Maar toen ze uit Egypte werden uitgeleid, waren er onder de Israëlieten slechts weinigen in staat om met Hem samen te werken in de opleiding van hun kinderen. De ouders zelf hadden onderricht en tucht hoog nodig. Als slachtoffers van een levenslange slavernij, waren ze onwetend, ongeschoold en ontaard. Zij hadden weinig kennis van God, en weinig vertrouwen in Hem. Door valse leringen hadden zij verwarde ideeën, en zij waren verdorven door hun langdurig contact met het heidendom. God wilde hen op een hoger zedelijk peil brengen, en om dit te bereiken trachtte Hij hun een kennis van Zichzelf bij te brengen. Ka 33.4

Om tot geloof aan te moedigen

In Zijn bemoeienissen met de zwervers in de woestijn, in al hun zwerftochten, in hun blootstaan aan honger, dorst en vermoeidheid, in het gevaar waarin zij verkeerden door heidense vijanden, en in de openbaring van Zijn voorzienigheid om hen te verlossen, probeerde God hun geloof te versterken door hun de kracht die steeds bezig was voor hun bestwil, te openbaren. En toen Hij hun geleerd had te vertrouwen op Zijn liefde en kracht, wilde Hij, in de geboden van Zijn wet, hun het peil tonen van het karakter dat Hij hen door Zijn genade wilde doen bereiken. Ka 34.1

De omgeving van Sinaï

Van grote waarde waren de lessen die Israël geleerd werden tijdens hun verblijf bij de Sinaï. Dit was een periode van bijzondere scholing voor hen die Kanaän erfelijk zouden bezitten. En de omgeving hier was gunstig voor de vervulling van Gods doel. Op de top van de Sinaï rustte de wolkkolom die hen op de reis was voorgegaan en die nu de vlakte waar het volk zijn tenten had opgezet, overschaduwde. Ka 34.2

„De hoogten der bergen zijn Zijne”

Door een vuurkolom des nachts schonk Hij hun de zekerheid van de Goddelijke bescherming, en terwijl zij sliepen, viel het brood des hemels zachtjes op het kamp neer. Aan alle kanten spraken de hoge, ruwe bergen in hun verheven schoonheid van eeuwige duur en majesteit. Zo moest de mens, in de tegenwoordigheid van Hem „Die de bergen woog met een waag en de heuvelen met een weegschaal” (Jes. 40:12), wel zijn onwetendheid en zijn zwakheid aanvoelen. Hier trachtte God door de openbaring van Zijn heerlijkheid, Israël een indruk te geven van de heiligheid van Zijn karakter en Zijn wetten, en van de enorme schuld der overtreding. Ka 34.3

Een symbool van Gods tegenwoordigheid

Doch het volk leerde de les maar traag. Gewend als zij in Egypte geweest waren aan zichtbare voorstellingen van de godheid en dan nog wel van de meest verdorven natuur, konden zij zich zo moeilijk het bestaan of het karakter van de Onzichtbare voorstellen, medelijden met hun zwakheid, gaf God hun een symbool van Zijn tegenwoordigheid. „Zij zullen Mij een heiligdom maken,” zei Hij, „en Ik zal in hun midden wonen” (Exodus 25 : 8). Ka 35.1

Voor de bouw van het heiligdom als een woonplaats voor God kreeg Mozes opdracht om alle dingen te maken volgens het voorbeeld in de hemel. God riep hem op de berg en openbaarde hem de hemelse dingen, en dienovereenkomstig werd de tabernakel met alles wat daarbij behoorde, vervaardigd. Ka 35.2

Het voorbeeld op de berg

Zo openbaarde Hij aan Israel, in wier miaden Hij wilde wonen, Zijn heerlijk ideaal van het karakter. Het voorbeeld werd hun getoond op de berg, toen vanaf de Sinaï de wet werd verkondigd, en toen God aan Mozes voorbijging en uitriep: „Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw” (Exodus 34:6). Ka 35.3

Maar zijzelf waren machteloos om dit ideaal te bereiken. De openbaring op de Sinaï kon hen slechts van hun behoefte en hun hulpeloosheid bewust doen worden. De tabernakel moest door zijn offerdienst een andere les leren — de les van zondevergeving, en van kracht door Christus om te gehoorzamen ten leven. Ka 35.4

Het Evangelie in de tabernakel

Door Christus moest het doel worden vervuld waarvan de tabernakel een symbool was — dat glorierijke bouwsel met zijn wanden van glinsterend goud, die in de kleuren van de regenboog de gordijnen waarin cherubs waren geweefd, weerkaatsten, de alles doortrekkende geur van de altijd brandende wierook, de priesters gekleed in smetteloos wit, en in de diepe verborgenheid van het heilige der heiligen, boven het verzoendeksel, tussen de figuren van de voorovergebogen, aanbiddende engelen, de heerlijkheid van de Allerheiligste. In dit alles wilde God, dat Zijn volk Zijn bedoeling las voor de menselijke ziel. Ka 35.5

De menselijke tempel

Het was dezelfde bedoeling die Paulus lang daarna, gedreven door de Heilige Geest, verkondigde: „Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont? Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden. Want de tempel Gods, en dat zijt gij, is heilig!” (1 Cor. 3: 16, 17). Ka 36.1

De bouw van het heiligdom

Groot was het voorrecht en de eer, aan Israël verleend in de bouw van het heiligdom; en groot was ook de verantwoordelijkheid Een bouwsel van alles overtreffende pracht, dat voor zijn constructie het kostbaarste materiaal en de hoogste artistieke begaafdheid eiste, moest opgericht worden in de woestijn door een volk dat juist ontkomen was aan de slavernij. Het scheen een onmogelijke taak. Maar Hij Die het plan voor de bouw gegeven had, stond borg dat Hij met de bouwlieden zou samenwerken. Ka 36.2

„De Here sprak tot Mozes: Zie, Ik heb bij name geroepen Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, en hem vervuld met Gods Geest, met wijsheid, inzicht, en kennis, en dat voor allerlei werk.... En zie, Ik heb naast hem gesteld Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan; in het hart van ieder die kunstvaardig is, heb Ik wijsheid gelegd. Zij zullen alles maken wat Ik u geboden heb” (Exodus 31:1-6). Ka 36.3

Een ambachtsschool

Wat een ambachtsschool was dat in de woestijn, waar Christus en Zijn engelen als leraars aan verbonden waren! Ka 36.4

In de voorbereiding van het heiligdom en zijn uitrusting moest het gehele volk samenwerken. Daar was arbeid voor hoofd en hand. Een grote verscheidenheid van materiaal was nodig en allen werden uitgenodigd daartoe bij te dragen zoals hun hart hen ingaf. Zo werden zij in het werk en het geven onderricht om met God en met elkander samen te werken. En zij moesten ook samenwerken in het gereedmaken van het geestelijk bouwsel — Gods tempel in de ziel. Ka 36.5

Organisatie

Vanaf de aanvang van de uittocht uit Egypte hadden zij in verband met hun opleiding en tucht lessen ontvangen. Zelfs voor zij Egypte verlieten, was een tijdelijke organisatie ingesteld en werd het volk ingedeeld in groepen onder aangewezen leiders. Bij Sinaï werden de regelingen betreffende de organisatie voltooid. De orde, zo tot in de kleinste onderdelen tot uiting komend in al Gods werken, was ook te zien in het Hebreeuwse staatsbestel. God was het middelpunt van gezag en bestuur. Mozes, als Zijn vertegenwoordiger, moest in Zijn Naam de wetten uitvoeren. Dan kwam de raad der zeventig, dan de priesters en de vorsten, en onder hen „oversten over duizend, oversten over honderd, oversten over vijftig en oversten over tien” (Num. 11:16, 17; Deut. 1: 15) en ten slotte de beambten die aangewezen waren voor speciale diensten. Het kamp verkeerde in een volmaakte orde, de tabernakel, de verblijfplaats van God, in het midden en daaromheen de tenten van de priesters en de Levieten. Daarbuiten was elke stam gelegerd naast zijn eigen banier. Ka 36.6

Gezondheidsmaatregelen

Doortastende gezondheidsmaatregelen werden ingesteld. Deze werden het volk opgelegd, niet enkel als noodzakelijk voor de gezondheid, maar als de voorwaarde dat de Heilige onder hen kon vertoeven. Op Goddelijk bevel had Mozes hun verkondigd: „De Here, Ka 37.1

uw God, wandelt in uw legerplaats om u te redden.... daarom zal uw legerplaats heilig zijn” (Deut. 23:14). Ka 37.2

Dieet

De opvoeding van de Israëlieten omvatte al hun levensgewoonten. Alles wat hun welzijn betrof was het voorwerp van goddelijke zorg en werd door een goddelijke wet vastgelegd. Zelfs in de voorziening van hun voedsel zocht God hun hoogste goed. Het manna waarmede Hij hen voedde in de woestijn, was van een samenstelling die de lichamelijke, verstandelijke en zedelijke kracht ten goede kwam. Hoewel zo velen tegen de beperking van hun dieet in opstand kwamen en terugverlangden naar de dagen waarvan zij zeiden: „Wij zaten bij de vleespotten en aten volop brood” (Exodus 16:3), werd nochtans de wijsheid van Gods keuze voor hen gerechtvaardigd op een wijze die zij niet konden ontkennen. Ondanks al de beproevingen van hun bestaan in de woestijn, was er onder al hun stammen geen enkele zieke. Ka 37.3

De goddelijke leiding

Op al hun tochten moest de ark, waarin de wet van God was, hun de weg wijzen. De plaats waar zij zouden legeren, werd aangetoond door het neerdalen van de wolkkolom. Zolang de wolk rustte boven de tabernakel, bleven zij in de legerplaats. Wanneer deze zich verhief, vervolgden zij hun tocht. Zowel het halt houden als het vertrek werden gekenmerkt door een plechtige smeekbede. „Wanneer nu de ark opbrak, zei Mozes: Sta op, Here, opdat Uw vijanden verstrooid worden en wanneer zij bleef rusten, zei hij: Keer weder, Here, tot de tienduizenden der duizenden Israëls” (Num. 10:35, 36). Ka 38.1

Muziek en zang

Terwijl de Israëlieten door de woestijn trokken, werden hun vele kostelijke lessen gegeven door middel van het lied. Bij hun bevrijding van het leger van de Farao had geheel Israël ingestemd met het overwinningslied. Ver over de woestijn en over de zee schalde het opgewekte refrein, en de bergen weerkaatsten de hoogtepunten van de lofzang: „Zingt de Here, want Hij is hoog verheven; het paard en zijn ruiter stortte Hij in de zee” (Exodus 15 : 21). Vaak werd dit lied op de reis herhaald en dan werden de harten bemoedigd en werd het geloof van de pelgrims versterkt. De geboden, gegeven op de Sinaï, vol met beloften van Gods gunst en verhalen van Zijn wonderlijke werken ten aanzien van hun verlossing, werden op goddelijk bevel op muziek gezet, terwijl de Israëlieten op de maat marcheerden wanneer zij eensgezind de lofzangen zongen. Ka 38.2

Zo werden hun gedachten afgeleid van de beproevingen en moeilijkheden van de reis, de rusteloze, woelige geest werd gekalmeerd, de beginselen der waarheid werden in het geheugen vastgelegd en het geloof werd versterkt. Die gezamenlijke zang leerde orde en eenheid, en de mensen werden in nauwer contact met God en met elkander gebracht. Ka 38.3

Doel van Gods tucht

Van de wijze waarop God Israël leidde gedurende de veertigjarige tocht door de woestijn, zei Mozes: „Zoals een man zijn zoon vermaant, zo vermaant de Here, uw God, u,” om „u te verootmoedigen en u op de proef te stellen teneinde te weten wat er in uw hart was: of gij al dan niet Zijn geboden zoudt onderhouden” (Deut. 8:5, 2). „Hij vond hem in een land van steppen, in een woest land van gehuil in de wildernis. Hij beschutte hem, lette op hem, bewaarde hem als Zijn oogappel. Als een arend die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken, zo heeft hem de Here alleen geleid, en geen vreemde god stond hem terzijde” (Deut. 32 :10-12). Ka 38.4

„Hij gedacht aan Zijn heilig Woord, aan Abraham, Zijn knecht. Hij voerde Zijn volk uit met blijdschap, Zijn uitverkorenen met gejubel. Hij gaf hun de landen der volken, zodat zij de arbeid der natiën beërfden, opdat zij Zijn inzettingen zouden onderhouden en Zijn wetten bewaren” (Ps. 105 :42-45). Ka 39.1

Voorrechten in Kanäan

God omringde Israël met tal van voordelen en schonk hun allerlei voorrechten zodat zij Zijn Naam tot eer konden zijn en een zegen voor de volkeren om hen heen. Indien zij wilden wandelen in de weg der gehoorzaamheid, beloofde Hij „hen te verheffen tot een lof, een naam en een sieraad boven alle volken.” „Alle volken der aarde,” zeide Hij, „zullen zien dat de Naam des Heren over u uitgeroepen is, en zij zullen voor u vrezen.” De natiën die al deze inzettingen zullen vernemen, zullen zeggen: „Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie” (Deut. 26:19; 28 : 10; 4 : 6). Ka 39.2

Onderwezen in Gods wet

In de wetten waaraan Israël onderworpen was, werd uitvoerig onderricht gegeven inzake de opvoeding. Aan Mozes had God Zichzelf op de Sinaï geopenbaard als „barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw” (Exodus 34:6). Deze beginselen, belichaamd in Zijn wet, moesten de vaders en moeders in Israël hun kinderen leren. Onder goddelijke leiding verkondigde Mozes hun: „Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat!” (Deut. 6 : 6, 7). Ka 39.3

Niet als een droge theorie moesten deze dingen onderwezen worden. Zij die anderen de waarheid willen leren, moeten zelf haar beginselen beoefenen. Alleen door het karakter Gods te weerspiegelen in de oprechtheid, zieleadel en onzelfzuchtigheid van hun eigen leven, kunnen zij dat anderen inprenten. Ka 39.4

Aanschouwelijke lessen

Ware opvoeding houdt niet in dat men het onderwijs met kracht opdringt aan een onvoorbereide onontvankelijke geest. De verstandelijke krachten moeten wakker gemaakt, de belangstelling opgewekt worden. Hierin voorzag Gods onderwijsmethode. Hij Die het verstand schiep en de wetten daarvan instelde, voorzag in de ontwikkeling van het verstand in overeenstemming met die wetten. In het gezin en in het heiligdom, door de dingen van de natuur en van de kunst, in arbeid en in feestvreugde, in een geheiligd gebouw en in een gedenksteen, door ontelbare methoden en riten en symbolen schonk God aan Israël lessen die Zijn beginselen illustreerden en Zijn wonderbare werken in het geheugen griften. Werd daarnaar gevraagd, dan volgde er een onderricht dat op verstand en hart indruk maakte. Ka 40.1

In de voorschriften voor de opvoeding van het uitverkoren volk komt duidelijk tot uiting dat een leven dat zijn middelpunt in God heeft, een volmaakt leven is. Elke behoefte die Hij heeft ingeplant, wil Hij ook bevredigen; elk gegeven talent tracht Hij te ontwikkelen. God, de Schepper van alle schoonheid, Die Zelf al wat schoon is bemint, trof voorzorgen om in Zijn kinderen de liefde voor het schone te bevredigen. Hij nam ook maatregelen om te voorzien in hun maatschappelijke behoeften, voor de vriendelijke en hulpvaardige omgang die zoveel doet om sympathie te wekken en het leven te verlichten en te veraangenamen. Ka 40.2

De jaarlijkse feesten

Als opvoedingsmiddel werd aan de jaarlijkse feesten van Israël een belangrijke plaats verleend. In het dagelijkse leven was het gezin zowel een school als een gemeente, waarin de ouders op wereldlijk en op godsdienstig gebied onderricht gaven. Maar driemaal per jaar moest het volk bijeenkomen voor een feestelijk samenzijn en aanbidding. In den beginne werden deze vergaderingen gehouden in Silo, later in Jeruzalem. Vereist was, dat alleen de vaders en de zonen daar moesten zijn; maar niemand wilde de kansen om die feesten bij te wonen verzuimen, en zoveel mogelijk trok dan ook het gehele gezin op naar het feest, en met hen de vreemdeling, de Leviet, en de arme, aan wie gastvrijheid werd verleend. Ka 40.3

De reis naar Jeruzalem

De reis naar Jeruzalem, op de eenvoudige, patriarchale wijze, te midden van de schoonheid der lente, de rijkdommen van de midzomer, of de rijpende pracht van de herfst, was een verrukking. Daar kwamen zij, vanaf de grijsaard tot het kleine kind, met de offers der dankbaarheid, om God te ontmoeten in Zijn heilige woonstee. Gedurende de reis werden de ervaringen uit het verleden, de verhalen waar oud en jong nog altijd zoveel van houden, opnieuw aan de Hebreeuwse kinderen verteld. De liederen die hen op de tocht door de woestijn bemoedigd hadden, werden gezongen. De geboden Gods weerklonken in een gemeenschappelijke zang, en, verbonden met de gezegende invloeden der natuur en de genoegens van de gezellige omgang met vrienden en kennissen, werden deze voorgoed gegrift in het geheugen van alle kinderen en jonge mensen. Ka 41.1

De Paschadienst

De ceremoniën waarvan men in Jeruzalem getuige was in verband met het Pascha, — de nachtelijke vergadering, de mannen met de lendenen omgord, de schoenen aan de voeten, en de staf in de hand, het haastig gebruikte maal, het lam, het ongezuurde brood, en de bittere kruiden, en in de plechtige stilte het voorlezen van het verhaal van het gesprenkelde bloed, de rondgaande engel des doods, en de indrukwekkende uittocht uit het land der slavernij — dat alles droeg ertoe bij de verbeelding te prikkelen en indruk te maken op het hart. Ka 41.2

Het oogstfeest

Het Loofhuttenfeest of oogstfeest, met zijn offeranden van boomgaard en akker, zijn verblijf gedurende een week in de loofhutten, zijn gezellige bijeenkomsten, de heilige herdenkingsdienst, en de hartelijke gastvrijheid welke verleend werd aan Gods arbeiders, de Levieten van het heiligdom, en aan Zijn kinderen, de vreemdelingen en de armen, verhief aller hart in dankbaarheid tot Hem Die „het jaar had gekroond met Zijn goedertierenheid” en Wiens „voetstappen dropen van vettigheid”. Ka 41.3

Voor de toegewijden in Israël werd op deze wijze een volle maand in beslag genomen. Dat was een tijdsduur zonder zorg en arbeid, die bijna geheel aan de doelstellingen der opvoeding was gewijd. Ka 41.4

Eigendomsrecht op het land

In de verdeling van het erfdeel onder Zijn volk, was het Gods bedoeling om hen, en door hen de geslachten na hen, de juiste beginselen te leren aangaande het eigendomsrecht op het land. Het land Kanaän werd verdeeld onder het gehele volk, met uitzondering van de Levieten die dienst deden in het heiligdom. Hoewel de mogelijkheid bestond dat iemand gedurende enige tijd van dat recht afstand deed, kon hij toch het erfdeel van zijn kinderen niet voor goed verkwanselen. Hij kon het te allen tijde inlossen indien hij daartoe in staat was; elk zevende jaar werden de schulden kwijtgescholden, en in het vijftigste jaar, het jubeljaar, vielen alle eigendomsrechten op het land weer terug aan de oorspronkelijke bezitter. Zo was elk gezin van zijn bezit verzekerd en was men ertegen beveiligd in uitersten te vervallen, hetzij in rijkdom of in armoede. Ka 42.1

Bijzondere voorziening ten aanzien der opvoeding

Bij de verdeling van het land onder het volk voorzag God, evenals dat het geval was bij de bewoners van het Paradijs, in de bezigheid welke het best geschikt was voor hun ontwikkeling, n.l. de zorg voor planten en dieren. Een verdere voorziening wat betreft de opvoeding, was het onderbreken van de arbeid in de landbouw gedurende elk zevende jaar, waarin de akkers braak lagen, en de produkten die vanzelf daarop groeiden, aan de armen werden overgelaten. Zo werd gelegenheid geschonken voor een uitgebreider studie, voor vriendschappelijke omgang en aanbidding, en voor het beoefenen van de weldadigheid, dingen die door de zorgen en de drukten van het leven zo vaak in de verdrukking kwamen. Ka 42.2

Een sleutel voor de problemen van deze tijd

Zouden de beginselen van Gods wetten ten aanzien van de verdeling van het bezit uitgevoerd worden in de wereld van heden, hoe geheel anders zou dan de toestand onder de mensen zijn! Het toepassen van deze beginselen zou de verschrikkelijke boosheden hebben voorkomen die door alle eeuwen heen het gevolg zijn geweest van de verdrukking der armen door de rijken en de haat der armen tegenover de rijken. Terwijl het de opeenhoping van grote fortuinen zou hebben verhinderd, zou het de onwetendheid en ontaarding hebben voorkomen van tienduizenden wier slecht betaalde arbeid nodig was voor de opbouw van zulke enorme kapitalen. Het zou meehelpen om een vredelievende oplossing te brengen van problemen die nu de wereld in anarchie en bloed dreigen te verstikken. Ka 42.3

Erkenning van Gods eigendomsrecht

Het wijden aan God van een tiende van alle inkomsten, hetzij van de boomgaard en de akker, de schapen, en het vee, of van de arbeid van hoofd en hand; de wijding van een tweede tiende voor de ondersteuning der armen en andere weldadigheid, hadden de bedoeling, de mensen steeds de waarheid voor te houden dat God de eigenaar is van alles, alsook van hun kans om de kanalen van Zijn zegeningen te zijn. Het was een opleiding die alle bekrompen zelfzucht zou doden en het karakter grootheid en zieleadel zou verlenen. Kennis van God, gemeenschap met Hem in de studie en in de arbeid, gelijkenis met Hem in karakter, moesten de bron, het middel en het doel zijn van Israëls opvoeding — de opvoeding die door God gegeven werd aan de ouders, en die door hen aan hun kinderen gegeven moest worden. Ka 43.1