Patriarchen En Profeten

30/74

HOOFDSTUK XXIX—SATANS VIJANDSCHAP TEGEN DE WET.

SATANS eerste poging, om de majesteit van Gods wet onder de hemelingen te schenden, scheen voor eene wijle tijds met goed gevolg te worden bekroond. Vele engelen werden verleid; desniettemin werd Satans schijnbare overwinning in eene nederlaag en verlies zijner heerlijkheid, scheiding van God en verbanning uit den hemel veranderd. PEP 327.1

Toen de strijd op aarde werd aangebonden, scheen Satan in ‘t eerst ook eene overwinning te behalen. Tengevolge der overtreding, werd de mensch hem dienstbaar, en ‘s menschen heerschappij aan hem overgeleverd. Nu scheen niets den Satan in den weg te staan voor de oprichting van een onafhankelijk koninkrijk, en tot verwerping van het gezag van God en Zijnen Zoon. Doch dank zij het plan der verlossing, de mensch kan weder in gemeenschap met God worden gebracht, alsmede gewillig worden gemaakt om Zijne wet te gehoorzamen; en nu zullen beide de mensch en de aarde eindelijk van onder de macht des boozen verlost worden. PEP 327.2

Nadat Satan de nederlaag geleden had, nam hij zijn toevlucht weder tot de verleiding, in de hoop, dat zijn verlies daardoor in eene overwinning mocht worden veranderd. Ten einde opstand bij het gevallen geslacht te verwekken beschuldigde hij God van onrechtvaardigheid omdat Hij den mensch Zijne wet had laten overtreden. “Waarom,” vroeg de listige verleider, “stelde God den mensch op de proef, liet hem zondigen, en den dood over hem komen, aangezien Hij toch wel wist, wat het onvermijdelijk gevolg zou zijn?” En de Adams-kinderen de lankmoedige genade, die hun eene andere kans verleend had, vergeten hebbende, zonder in aanmerking te nemen welke groote opoffering deze opstand den Koning des hemels gekost had, luisterden naar de influisteringen van den verleider, en murmureerden tegen het eenigste Wezen, dat hen uit Satans verdervende macht redden kon. PEP 327.3

Ten huidigen dage zijn er nog duizenden, die op dezelfde wijze tegen God opstaan. Zij verliezen uit het oog, dat de mensch, van zijne vrije keuze beroofd zijnde, van de aanspraak, welke hem als een redelijk wezen toekomt, ontbloot en een automaat gelijk is. ‘t Is niet Gods doel om ‘s menschen wil te dwingen. Op zedelijk gebied werd de mensch zoo geschapen, dat hij kiezen en verwerpen kan. Evenals de andere redelijke schepselen, moet hij op de proef worden gesteld; intusschen wordt hij er nooit toe gedwongen om het kwade te kiezen. Alle verleidingen kan hij het hoofd bieden. God heeft er zoo ruimschoots in voorzien, dat de mensch nooit voor Satan het onderspit behoeft te delven. PEP 328.1

Toen de aarde bevolkt werd, kozen bijna allen partij voor de rebellie. Wederom scheen Satan de overwinning te behalen. Maar de invloed der ongerechtigheid werd opnieuw door den Almachtige ten onder gebracht; de aarde werd door den zondvloed van hare zedelijke verdorvenheid gezuiverd. PEP 328.2

De Profeet zegt: “Wanneer uwe gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid. Wordt den goddelooze genade bewezen, hij leert evenwel geene gerechtigheid, . . . en hij ziet de hoogheid des Heeren niet aan.”1 Aldus was het ook na den zondvloed gesteld. Zoodra men van Gods oordeelen verlost was, begonnen de inwoners der wereld zich wederom tegen Hem te verzetten. Reeds tweemaal waren Gods verbond en Zijne instellingen door de wereld verworpen. Beide de eerste wereldbewoners en Noachs nakomelingen verwierpen Gods gezag. Toen ging Hij een verbond met Abraham aan, en verkoos zich een volk, hetwelk Zijne wet bewaren zou. Onmiddelijk begon Satan zijne strikken te spannen om dat volk te verleiden en in het verderf te storten. De kinderen Jakobs werden verzocht om zich met de Heidenen te Yerzwageren en voor hunne afgoden neder te buigen. Doch Jozef bleef pal staan in zijne keuze voor God, en zijne getrouwheid was een voortdurend getuigenis ten gunste van het ware geloof. Met het doel om dat licht uit te blusschen, porde Satan Jozefs broeders er toe aan om hem als slaaf naar een Heidensch land te verkoopen. God bestuurde de gebeurtenissen echter zoo, dat de Egyptenaren daardoor met Hem bekend werden. Zoowelin Potifars huis als in de gevangenis, ontving Jozef eene kweeking, die hem, in de vreeze Gods, opvoedde ten einde eene eervolle betrekking als regent over het land te kunnen bekleeden. Van uit Faraö’s paleis werd zijn invloed het gansche land door gevoeld, en de kennis van God heinde en ver verbreid. Daarbij werden de Israelieten rijk in Egypte, en die zich getrouw jegens God gedroe-gen, lieten hunnen invloed wijd en zijd gevoelen. De afgodische priesters werden ontroerd, toen zij zagen, dat de nieuwere godsdienst zooveel bijval vond. Door Satan in zijnen haat tegen den God des hemels daartoe aangespoord, begonnen zij het ontstoken licht uit te blusschen. Deze priesters waren met de opvoeding van den troonopvolger belast; om deze reden hadden zij juist de gelegenheid haat tegen God en ijver voor den beeldendienst in het gemoed van den toekomstigen koning te verwekken, hetwelk zich dan ook later in de gewelddadige onderdrukking der Hebreen openbaarde. PEP 328.3

Gedurende de veertig jaren, welke Mozes als vluchteling buiten Egypte doorbracht, scheen het, dat de afgoderij geheel de overhand zou nemen. Jaar op jaar verflauwde der Israelieten hoop. Zoowel koning als volk verhieven zich op hunne macht, en hoonden den God van Israel. Deze gezindheid nam steeds toe, totdat zij haar toppunt bereikte in de ontmoeting van Mozes en Faraö. Toen de leidsman der Hebreën met eene boodschap van “Jehova, den God Israels,” voor den koning verscheen, was het niet de onkunde omtrent den waren God, maar eene uitdaging van diens macht, welke hem deed vragen: “Wie is de Heere, wiens stem ik gehoorzamen zou? ... Ik ken den Heere niet.” Van het begin tot het einde was Farao’s verzet tegen het Goddelijk bevel louter haat en opstand. PEP 329.1

Niettegenstaande de Egyptenaren de kennis van den waren God zoo lang met voeten getreden hadden, zoo gaf God hun toch nog eene gelegenheid om zich te bekeeren. In Jozefs tijd was Egypte een toevluchtsoord voor de kinderen Israels geweest: God was vereerd geworden door de toegenegenheid, waarmede men Zijn volk bejegend had; en nu gat de Lankmoedige, die traag tot toorn en gaarne vergevend is, na elk oordeel, tijd opdat het gericht zijne gewenschte vruchten zou kunnen afwerpen; daarbij hadden de Egyptenaren2 tastbare bewijzen van ‘s Heeren kracht, en konden allen, die zulks verlangden te doen, Zijne oordeelen ontvlieden. Des konings dweepzucht en hardnekkigheid werkten mede ter verbreiding van de kennisse Gods, om velen der Egyptenaren tot Zijnen dienst te bewegen. PEP 329.2

Vanwege der Israelieten geneigheid om zich met de Heidenen te verzwageren en hunnen eeredienst na te apen, liet God hen naar Egypte gaan, waar Jozefs invloed overal gevoeld werd, en zij de gelegenheid hadden om een afzonderlijk volk te blijven. Hier moest de schaamtelooze beeldendienst der Egyptenaren en de wreede verdrukking, welke zij gedurende den laatsten tijd van hun verblijf aldaar verduurden, hen met eenen afschrik van de afgoderij vervuld hebben, en eene schuilplaats bij den God hunner vaderen doen zoeken. In den weg van Gods voorzienigheid zocht Satan zijn oogmerk te bereiken, door de Israelieten te verblinden, en hen tot het aanemen van de gewoonten hunner Heidensche meesters te vervoeren. Wegens eene op bijgeloof gegronde vereering der dieren vergunden de Egyptenaren de Israelieten niet om te offeren zoolang zij dienstbaar waren. Derhalve werden zij niet, door middel van dezen dienst, indachtig gemaakt aan het groote Offer, en leed hun geloof verzwakking. En toen de tijd van Israels bevrijding eindelijk was aangebroken, verzette Satan zich tegen Gods voornemen. Hij was er over uit om dat volk, dat nu ruim twee millioen zielen telde, onder het juk van onkunde en bijgeloof te houden. Het volk, dat God beloofd had te zullen zegenen en vermenigvuldigen, opdat het eene macht op aarde ware, en Hij door hetzelve Zijnen wil openbaren mocht, — het volk, dat Hij tot bewaarders Zijner wet wilde aanstellen, — datzelfde volk poogde Satan nu in de kluisters der slavernij en onvermaarheid te houden, ten einde de kennisse Gods uit hun geheugen mocht worden uitgewischt. PEP 329.3

Toen de wonderen voor den koning verricht werden, was Satan ook bij de hand om hunnen invloed tegen te werken, en Faraö te beletten, dat hij de opperheerschappij van God erkende en Zijn bevel gehoorzaamde. Satan deed alles, wat in zijn vermogen lag, om ‘s Heeren daden te vervalschen en Zijnen wil tegen te staan. Hieruit werd eene nog grootere betooning van Goddelijke kracht en heerlijkheid geboren, zoodat beide de Egyptenaren zoowel als Israel het bestaan en de oppermacht van den waren en levenden God gedwongen waren te erkennen. PEP 330.1

God verloste Israel door de schrikkelijke openbaring Zijner macht, en Zijne oordeelen over de goden der Egyptenaren. “Alzoo voerde Hij Zijn volk uit met vroolijkheid, Zijne uitverkorenen met gejuich. . . . Opdat zij Zijne inzettingen onderhielden, en Zijne wetten bewaarden.”3 Hij bevrijdde hen van het slavenjuk, en bracht hen in een goed land, — een land, dat Zijne voorzienigheid hun ter schuilplaats tegen hunne vijanden bereid had, waar zij onder de schaduw Zijner vleugelen zeker konden wonen. Hij trok hen tot zich om hen met Zijne liefde-armen te omhelzen; en voor al deze blijken van genade en goedheid hun bewezen werd van hen gevergd, dat zij geene andere goden voor het aangezicht van Hem, den levenden God, hadden, en zij Zijnen naam over het rond der aarde verbreidden. PEP 330.2

Gedurende hunne dienstbaarheid in Egypte, hadden de Israelieten veel van hunne kennis van Gods wet verloren, alsmede hare voorschriften door inmenging van Heidensche gebruiken en overleveringen vervalscht. Daarom bracht Hij hen aan den Sinaï, en maakte met eigen stem Zijne wet bekend. PEP 331.1

Satan was daar ook met zijne booze engelen. Zelfs terwijl God Zijne wet bekend maakte, beraamde Satan plannen om het volk te verleiden. Gods uitverkoren volk poogde hij, als het ware, uit ‘s Heeren hand te rukken. Door hen tot den beeldendienst te verleiden, kon hij alle indrukken van den eeredienst wegnemen: want hoe kan iemand veredeld worden door een voorwerp te aanbidden, dat met hem op eene lijn staat, en door zijn eigene handen geformeerd is? Wanneer de mensch zoo verblind kon worden gemaakt voor de macht, de majesteit, en de heerlijkheid van den Oneindige, dat hij Hem door een gesneden beeld of zelfs door een kruipend dier ging voorstellen; wanneer hij hen de betrekking tusschen zich zelven en God kon doen vergeten, en het wezen, dat naar het evenbeeld van zijnen Maker geschapen is, er toe kon brengen zich voor de verachtelijke en redelooze voorwerpen neer te buigen, — dan zou de weg ten verderve geopend zijn; dan zouden de hartstochten botvieren, en Satan den scepter zwaaien. PEP 331.2

Aan den voet van den berg Sinaï begon Satan ijne plannen ter verijdeling van Gods wet ten uitvoer te brengen, en zette dus het werk door, dat hij in den hemel begon. Gedurende de veertig dagen, welke Mozes op den berg bij God doorbracht, was Satan in de weer om twijfel, afval, en opstand te verwekken. Terwijl God Zijne wet schreef, welke voor Zijn verbondsvolk bestemd was, verzaakten de Israelieten Jehova, en begeerden een’ god van goud! Toen Mozes van voor des Heeren aangezicht wederkeerde, met de inzettingen, welke zij plechtiglijk beloofd hadden te zullen gehoorzamen, vond hij hen in openbaren opstand tegen deze geboden, zich buigende voor een gegoten beeld. PEP 331.3

De groote oproerling had gehoopt, dat hij Israel in het verderf zou kunnen storten, en zoodoende Gods plannen schipbreuk doen lijden. Hierin werd hij echter teleurgesteld. Trots hunne zonde werden de Israelieten toch niet verdelgd. Terwijl degenen, die voor den Duivel partij kozen, om het leven werden gebracht, ontving het volk, dat zich verootmoedigde, genadiglijk vergiffenis. Voortaan moest de geschiedenis van die zonde als een voortdurend getuigenis tegen de doemwaardigheid der afgoderij dienen, zoomede ten bewijs van Gods rechtvaardigheid en lankmoedigheid. PEP 331.4

Het heelal had het schouwspel op den Sinaï aanschouwd. In de praktikale uitoefening der twee besturen kon men zich van het verschil tusschen Gods en des Satans heerschappij overtuigen. Opnieuw kon men de gevolgen van Satans afval zien, en daaruit afleiden welk eene heerschappij hij in den hemel zou hebben opgericht, in geval hij de overhand bekomen had. PEP 332.1

Door den mensch tot de overtreding van het tweede gebod te verleiden, poogde Satan het begrip der Godheid te verlagen. En door God in minachting te brengen, kon hij hen weldra Hem geheel doen vergeten. Gods aanspraak op ontzag en aanbidding berust op het feit, dat Hij de Schepper is, en alle wezens hun bestaan daarom aan Hem te danken hebben. Aldus beschouwt de Schrift het. De profeet Jeremia zegt: “Maar de Heere God is de waarheid, Hij is de levende God, en een eeuwig Koning. ... De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde, en van onder den hemel. Die de aarde gemaakt heeft door Zijne kracht, die de wereld bereid heeft door Zijne wijsheid, en de hemel uitgebreid door Zijn verstand.” “Een ieder mensch is onvernuftig geworden, zoodat hij geene wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld: want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hem. Ijdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. Jakobs deel is niet gelijk die, want Hij is de Formeerder van alles.”4 De Sabbat is ter gedachtenis aan Gods schepping ingesteld, en doet ons derhalve denken aan Hem, die de hemelen en de aarde gemaakt heeft. Die dag is dus een voortdurend getuige van Zijn bestaan, en herinnert ons aan Zijne grootheid, wijsheid en liefde. Indien men den Sabbat altoos heilig bewaard had, zou er geen godloochenaar noch afgodendienaar zijn. PEP 332.2

Wijl de Sabbat in Eden werd ingesteld, zoo is deze instelling zoo oud als de wereld zelf. Van den beginne aan hebben de patriarchen hem waargenomen. Gedurende hunne dienstbaarheid in Egypte werden de Israelieten door hunne aandrijvers gedwongen om den Sabbatdag te ontheiligen; uit dien hoofde verloor hij zijn heilig karakter voor hen. Het vierde gebod, van den top van Sinaï verkondigd, wordt met deze woorden ingeleid: “Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt,” — te kennen gevende, dat hij toen niet werd ingesteld; wij worden naar zijn oorsprong bij de schepping verwezen. Satan nu poogde dit gedenkteeken ter neder te werpen, opdat de menschen God mochten vergeten. Want zoodra zij Hem vergeten hadden, zouden zij zich niet langer tegen het booze verzetten; dan kon hij zijn prooi gemakkelijk bemachtigen. PEP 332.3

Wegens zijnen haat tegen de wet des Heeren, is Satan elk gebod aangevallen. Zeer nauw aan het beginsel van liefde en getrouwheid jegens God, den Vader, is dat van kinderlijke liefde en gehoorzaamheid jegens de ouders verwant. Versmading van het ouderlijk gezag leidt spoedig tot verwerping van Gods gezag. Vandaar Satans toeleg om het vijfde gebod te ondermijnen. Onder de Heidenen wordt de eisch van dit gebod weinig in achtgenomen. Onder vele stammen worden de ouders verwaarloosd of om het leven gebracht, zoodra zij niet meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. In het huisgezin wordt de moeder, na het overlijden van haren echtgenoot, onder het opzicht van den oudsten zoon geplaatst. Den kinderen nu werd door Mozes bevolen om hunne ouders te eeren; doch toen de Israelieten van achter den Heere afkeerig werden, overtraden zij het vijfde gebod ook. PEP 333.1

Satan “was een menschenmoorder van den beginne;”5 en zoodra hij gezag over het menschdom kreeg, porde hij hen niet alleen aan om elkander te haten en te vermoorden, maar ook om ‘s Heeren gezag te hoonen; hij maakte de overtreding van het zesde gebod een instelling van zijnen dienst. PEP 333.2

Ten gevolge van een valsch begrip van Gods eigenschappen geloofden de Heidenen, dat zij menschen moesten offeren om er de gunst hunner afgoden door te verwerven; dientengevolge heelt men de gruwelijkste wreedheid onder de verschillende vormen van den afgodendienst gepleegd. Hiertoe behoorde de gewoonte om de kinderen door het vuur te laten gaan. Indien een derzulken de vuurproef ongedeerd doorstond, dan geloofde het volk, dat hunne offerande aangenaam was; en degenen, die op deze wijze er het leven afbrachten, werden als door de goden begunstigden beschouwd, mét weldaden overladen, en stonden later immer in hooge achting; voorts deed het er niets aan toe hoeveel zij misdeden, zij werden nooit gestraft. Maar indien iemand zich brandde, terwijl hij door het vuur ging, dan was zijn doemvonnis geteekend; men geloofde in dit geval, dat de toorn der goden alleen kon worden gestild door hem ten offer te brengen. Telkens wanneer de Israelieten van achter den Heer afdwaalden, pleegden zij die zonde ook. PEP 333.3

Het zevende gebod werd ook reeds vroeg in naam van den godsdienst misbruikt. De afschuwelijkste en meest onkuische ceremoniën maakten een gedeelte van den Heidenschen eeredienst uit. Er werd geleerd, dat de goden zelf onkuisch waren, en daarom gaven hunne aanbidders zich aan ontuchtigheid over. Onnatuurlijke ondeugden waren algemeen, tengevolge waarvan de godsdienstige feesten gekenmerkt waren door eene algemeene en grove zedeloosheid. PEP 334.1

Reeds vroeg maakte men zich tevens aan de veelwijverij schuldig. Dit was een der zonden, waarom God de eerste wereld verdelgde. Na den zondvloed verspreidde zij zich weldra weêr. Satan legde het er op toe om de huwelijksinstelling te schande te maken door hare verplichtingen te verzwakken en hare heiligheid te verminderen: want op geen andere manier kon hij Gods beeld in den mensch zekerder schenden, noch de deur tot het ongeluk en de ondeugd leidende wijder open zetten. PEP 334.2

Van meet af dat Satan den strijd aanbond, begon hij eene verkeerde voorstelling van Gods karakter te geven, en opstand tegen Zijne wet te verwekken; het scheen dan ook, dat hij hierin slaagde. Doch te midden van de booze aanslagen gaat de Heere gestadiglijk voort met Zijne voornemens ten uitvoer te brengen; hierdoor wordt Zijne rechtvaardigheid en weldadigheid aan allen openbaar. Ter oorzaak van Satans verleiding hebben allen ‘s Heeren wet overtreden; doch op grond van het zoenoffer var. Zijnen Zoon mogen ook allen weder tot God gaan. Door middel van Jezus’ genade kunnen allen, die Zijne gerechtigheid deelachtig zijn, des Vaders wet gehoorzamen. Door alle eeuwen heen en te midden van afval en opstand, vergadert Gods zich een volk, “in welks hart Zijne wet is.”6 PEP 334.3

Door bedrog heeft Satan de engelen verleid; en op dezelfde wijze heeft hij, gedurende alle eeuwen, zijn werk onder de menschen voortgezet, en zal bet ten einde toe doen. Indien hij er openlijk voor uitkwam, dat hij den strijd tegen God en Zijne wet bad aangebonden, men zou hem schuwen; maar hij houdt zich bedekt, en vermengt de waarheid met dwaling. De gevaarlijkste leugens zijn dezulke, die gedeeltelijk waar zijn. Langs dezen weg worden dwalingen aangenomen, waardoor de ziel gevangen genomen en verwoest wordt. Op deze wijze krijgt Satan de wereld op zij. Maar er is een dag op handen, wanneer een einde aan dit alles komt. PEP 334.4

De rebellie, die al zoo lang bedektelijk is voortgezet, zal eindelijk door God ontdekt worden. De uitkomst van Satans heerschappij, alsmede de vruchten, voortvloeiende uit het ter zijde zetten der Goddelijke geboden, zullen dan voor alle redelijke schepselen worden blootgelegd. Alsdan zal Gods wet gerechtvaardigd staan. Dan zal blijken, dat God steeds het eeuwig welzijn van Zijn volk beoogde. Te dier tijd zal Satan voor het gansche heelal bekennen moeten, dat ‘s Heeren heerschappij rechtvaardig en Zijne wet rechtmatig was. PEP 335.1

Eerlang zal God opstaan om Zijn gehoond gezag te wraken. “Want ziet, de Heere zal uit Zijne plaats uitgaan, om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken.”7 “Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen? en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?”8 Vanwege hunne zonden mochten de Israelieten den berg niet aanraken, van welks kruin God Zijne wet verkondigde opdat zij door de brandende heerlijkheid van ‘s Heeren tegenwoordigheid niet verteerd werden. Indien Hij zich met zoo veel majesteit openbaarde, op de plaats, waar Hij de wet bekend maakte, hoe verschrikkelijk zal het dan voor Zijn rechterstoel zijn, wanneer Hij gekomen is om de overtreders dier heilige wet te straffen. Hoe zullen de versmaders van Zijn gezag Zijne heerlijkheid verduren in den dag der vergelding? De schrik van Sinaï diende om het volk een denkbeeld van het oordeel te geven. Op het geklank der bazuin moest Israel voor God verschijnen. Insgelijks zal de stem des Archangels en het geklank der bazuine Gods beide de levenden en de dooden der gansche aarde dagvaarden voor den grooten Rechter. Op dien berg waren de Vader en de Zoon omstuwd met eene menigte van engelen. Op den grooten dag des gerichts zal Jezus komen “in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijne engelen.”9 Dan zal Hij op den troon Zijner heerlijkheid zitten, en voor Hem zullen alle natiën geschaard staan. PEP 335.2

Toen God op den Sinaï verscheen, was Zijne heerlijkheid als een verterend vuur in het oog van gansch Israel. Maar wanneer Christus met al Zijne heilige engelen in heerlijkheid verschijnt, dan zal de gansche aarde in eene zee van licht gedompeld worden. “Onze God zal komen en zal niet zwijgen: een vuur voor Zijn aangezicht zal verteren, en rondom Hem zal het zeer stormen. Hij zal roepen tot den hemel van hoven, en tot de aarde, om Zijn volk te richten.”10 Eene vurige rivier zal vloeien en voor Hem uitgaan, waardoor de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. “En u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht: met vlammend vuur wraak doende over degenen, die het evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.”11 PEP 335.3

Nooit heeft de Heere zich, sedert de schepping, met zoo veel majesteit geopenbaard, als toen Hij de wet van den Sinaï verkondigde. “De aarde daverde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinaï, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.”12 Te midden van de hevige stuiptrekkingen der aarde, klonk Gods stem, gelijk het geluid eener bazuin, uit de wolk. Van den voet tot de kruin beefde de berg; en de gansche menigte der kinderen Israels lag, bleek en bevende van vrees, met hunne aangezichten ter aarde. En Hij, wiens stem de aarde toen bewoog, heeft gezegd: ‘‘Nog eenmaal zal Ik bewegen, niet alleen de aarde, maar ook den hemel.”13 En wederom zegt de Schrift: “De Heere zal brullen uit de hoogte, en Zijne stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid,” “dat hemel en aarde beven zullen.”14 In dien toekomstigen dag zullen de hemelen zelve wegwijken, “als een boek, dat toegerold wordt.”15 En alle bergen en eilanden zullen uit hunne plaats bewogen worden. “De aarde zal ganschelijk waggelen, gelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden, gelijk eene nachthut; en hare overtreding zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen, en niet weder opstaan.”16 PEP 336.1

“Daarom zullen alle handen slap worden,” en “aller menschen hart versmelten; en zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen.” “Want Ik zal over de wereld de boosheid bezoeken,” zegt de Heere, “en den hoogmoed der stouten doen ophouden, en de hoovaardij der tirannen zal Ik vernederen.”17 PEP 336.2

Toen Mozes van den berg afkwam, met de tafelen der getuigenis in zijne hand, kon het schuldige Israel het licht, dat van zijn verheerlijkt aangezicht straalde, niet verdragen. Hoe veel te minder zal een overtreder tot den Zoon des menschen kunnen op zien, wanneer Hij, in de heerlijkheid Zijns Vaders met Zijne hemelsche heirscharen, verschijnt om gericht te houden over de overtreders Zijner wet, en de versmaders Zijner verzoening. Die Gods wet geminacht en het bloed van Christus met voeten getreden hebben, “de koningen der aarde en de grooten en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen,” zullen zich verbergen “in de spelonken en in de steenrotsen zeggende: “Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht desgenen, die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de groote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?”18 “In dien dag zal de mensch zijne zilveren afgoden en zijne gouden afgoden . . . wegwerpen voor de mollen en de vledermuizen; gaande in de reten der rotsen, en in de kloven der steenrotsen, van wege den schrik des Heeren, en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij zich zal opmaken om de aarde geweldiglijk te verschrikken.”19 PEP 336.3

Alsdan zal het openbaar worden, dat Satan, door zijnen opstand tegen God, zijn eigen ondergang bewerkt heeft, en ook al zijne navolgers in ‘t verderf heeft gestort. Hij stelde de zaak voor, alsof er iets goeds uit de overtreding zou voortkomen; doch dan zal het blijken, dat “de bezoldiging der zonde de dood is.”20 “Want ziet, die dag komt, brandende als een oven; dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in vlam zetten, zegt de Heere der heirscharen, die hun noch wortel noch tak laten zal.”21 Satan, de wortel aller zonde, en alle kwaaddoeners, die zijne takken zijn, zullen te dien dage verdelgd worden. Er komt een einde aan de zonde, zoomede aan al de ellende en de verwoesting, die er uit voortgekomen is. De Psalmist getuigt: “Gij hebt de Heidenen gescholden, den goddelooze verdaan, hunnen naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos. O vijand, zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid?”22 PEP 337.1

Doch te midden van den storm van het Goddelijk oordeel zullen de kinderen Gods niets te duchten hebben. “Maar de Heere zal de toevlucht Zijns volks, en de sterkte der kinderen Israels zijn.”23 Maar terwijl die dag een dag van verschrikking en verwoesting voor de overtreders van Gods wet zal zijn, zullen de gehoorzamen zich daarentegen verheugen met “eene onuitsprekelijke en heerlijke vreugde.” “Verzamelt Mij mijne gunstgenooten, die mijn verbond maken met offerande. En de hemelen verkondigen Zijne gerechtigheid: want God zelf is Rechter.”24 PEP 337.2

“Dan zult gijlieden wederom zien het onderscheid tusschen den rechtvaardige en den goddelooze, tusschen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient.”25 “Hoort naar Mij, gij lieden, die de gerechtigheid kent, gij volk, in wiens hart mijne wet is.” “Zie, Ik neem den beker der zwijmeling van uwe hand, den droesem van den beker mijner grimmigheid, gij zult dien voortaan niet meer drinken.” “Ik, Ik ben het, die u troost.”26 “Want bergen zullen wijken, en heuvelen wankelen; maar mijne goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond mijns vredes zal niet wankelen, zegt de Heere, uw Ontfermer.”27 PEP 338.1

Door middel van het verlossingsplan wordt de wereld weder in Gods gunst hersteld. Al het door de zonde verlorene wordt hersteld. Niet alleen de mensch, maar ook de aarde zal verlost en de eeuwige woonplaats der gehoorzamen worden. Zes duizend jaren lang heeft Satan zich deze aarde zoeken toe te eigenen. Maar alsdan zal Gods plan met de schepping beoogd zegevieren. “Maar de heiligen des Allerhoogsten zullen dat koninkrijk ontvangen, en zij zullen het rijk bezitten tot in der eeuwigheid, ja tot in eeuwigheid der eeuwigheden.”28 PEP 338.2

“Van den opgang der zon af tot haren nedergang zij de naam des Heeren geloofd.”29 “Te dien dage zal de Heere een zijn, en Zijn naam een.” En de Heere zal tot Koning over de gansche aarde zijn.”30 De Schrift zegt: “O Heere, uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.” “Al Zijne bevelen zijn getrouw; zij zijn ondersteund voor altoos en in der eeuwigheid.”31 De heilige geboden, welke Satan gehaat heeft en gepoogd uit den weg te ruimen, zullen dan overal in het zondelooze heelal gehuldigd worden. “Want gelijk de aarde hare spruit voortbrengt, en gelijk een hof hetgeen in hem gezaaid is doet uitspruiten, alzoo zal de Heere Heere gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken.”32 PEP 338.3