Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3
GEEN GEWELDIG GROTE GEBOUWEN
Mij is herhaaldelijk getoond dat het niet verstandig is om geweldig grote gebouwen neer te zetten. Hef is niet de omvang van een instelling, die er toe bijdraagt dat voor zielen het grootste werk kan gedaan worden. Een reusachtig groot ziekenhuis vereist veel arbeiders. En waar zo velen saamgebracht worden, is het bij uitstek moeilijk om een hoge geestelijke maatstaf te handhaven. In een grote inrichting gebeurt hef vaak dat op verantwoordelijke posten aangestelden staan die niet geestelijk zijn ingesteld en geen wijsheid aan de dag leggen in hun omgang met hen die, indien ze verstandig werden behandeld, zouden ontwaken om overtuigd te worden en zich te bekeren. USG3 125.2
Wat betreft het openen der Schriften voor de zieken is nog geen vierde gedaan, wat gedaan had kunnen worden, wanneer de arbeiders zelf op godsdienstig gebied een gedegen onderricht hadden ontvangen; USG3 125.3
Waar vele arbeiders op één plaats bijeen zijn, is een veel verhevener geestelijke sfeer nodig dan doorgaans in onze grote ziekenhuizen merkbaar was. USG3 125.4
Misschien delen we het inzicht dat de beste plaatsen om onze ziekenhuizen te bouwen, zouden zijn in de wijk der welgestelden; dat dit aan ons werk karakter zou verlenen en dat daardoor onze instellingen begunstigd zouden worden. Maar dat is toch niet in overeenstemming met de waarheid. “Het komt immers niet aan op wat de mens ziet.” 1 Samuel 16:7, N.V. De mens ziet naar het uiterlijke; God ziet het hart aan. Hoe minder grote gebouwen er om onze instellingen staan, des te minder ergernis zal ons deel zijn.... USG3 125.5
Onze ziekenhuizen moeten niet gelegen zijn in de omgeving van de huizen der rijken, waar men dat zal beschouwen als een nieuwigheid en als een doorn in het oog, en waar er in ongunstige zin over gesproken zal woeden omdat daar de lijdenden uit alle standen der mensheid worden opgenomen. Een zuivere, onbesmette godsdienst maakt hen die kinderen Gods zijn, tot één gezin, met Christus verbonden in God. Maar de geest der wereld is hovaardig, partijdig, afzijdig, waar slechts enkelen tot de begunstigden worden gerekend. — 1902, vol. 7, blz. 88, 89. USG3 126.1