Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

42/289

HOOFDSTUK 9—HET RECHT DER VERLOSSING

1900, Vol. 6, blz. 479—482 USG3 77.1

Tienden en gaven voor God houden een erkenning in van Zijn recht op ons door de schepping, en zij houden ook een erkenning in van Zijn recht door de verlossing. Omdat al onze kracht aan Christus is ontleend, moeten deze gaven van ons naar God vloeien. Ze moeten ons steeds voor ogen houden het recht der verlossing, het grootste van alle rechten en het recht dat elk ander insluit. Hef besef van het offer gebracht ten gunste van ons moet altijd vers in de gedachten liggen en dat moet steeds een invloed uitoefenen op onze gedachten en plannen. Christus moet waarlijk zijn als Een gekruisigd onder ons. USG3 77.2

“Weet gij niet.... dat gij van uzelf niet zijt? Want gij zijt duur gekocht.” Corinthe 6:19, 20. Wat een prijs is er voor ons betaald! Aanschouwt het kruis, en het Slachtoffer daaraan hangende. Ziet die handen, doorboord met de gruwelijke nagelen. Ziet Zijn voeten, met spijkers vastgenageld op het hout. Christus droeg onze zonden in Zijn eigen lichaam. Dat lijden, die doodsstrijd, is de prijs voor onze verlossing. Het bevel werd gegeven: “Verlost hen van die eeuwige ondergang. Ik heb een rantsoen gevonden.” USG3 77.3