Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 3

212/289

HOOFDSTUK 61—TOESTANDEN IN DE STEDEN

Op de inwoners der steden komt vanwege de voortdurend toenemende boosheid een bijna algemene zondeschuld te liggen. We leven te midden van een “epidemie van misdaad” waarover nadenkende, Godvrezende mensen versteld staan. De pen van de mens is niet in staat het alom overheersende verderf te beschrijven. Elke dag kan men opnieuw lezen van politieke strijd, omkoperij, en bedrog; elke dag zijn er weer berichten over geweldpleging en wetsovertreding, over onverschilligheid ten aanzien van het menselijke lijden, over brute, duivelse vernietiging van menselijk leven. Elke dag maakt gewag van toenemende krankzinnigheid, moord en zelfmoord. USG3 336.2

De steden van deze tijd gaan overeenkomst tonen met Sodom en Gomorra. Vrije dagen komen er steeds meer; de maalstroom van vermaak en genoegens zuigt duizenden weg van de ernstige plichten des levens. Opwindend tijdverdrijf — schouwburgbezoek, paarderennen, gokken, dronkenschap en brasserij — zwepen alle hartstochten op. USG3 337.1

De jeugd wordt door de algemene stroom meegesleurd. Wie op deze manier hun eigen plezier leren zoeken, openen de deur voor een vloed van verleidingen. Ze geven zich over aan de algemene vrolijkheid en zorgeloos plezier. Ze vallen van de ene uitspatting in de andere, zodat zij op den duur zowel de lust als de geschiktheid voor een nuttig leven verliezen. Hun gods-dienstige neigingen verkillen; hun geestelijk leven raakt verduisterd. Alles wat de mens yerbindt met de geestelijke wereld, vervaagt, al de edele vermogens der ziel worden verlaagd. USG3 337.2

Door de trustvorming en de resultaten van vakbonden en stakingen, worden de levensomstandigheden in de steden hoe langer hoe moeilijker. USG3 337.3