Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

3/329

HOOFDSTUK 1—GELOOF IN GOD

In Battle Creek, Michigan, op 5 Mei 1855, zag ik dat er een groot gebrek aan geloof was bij de dienstknechten Gods, als ook bij de gemeente. Zij waren al te gauw ontmoedigd, al te bereid aan God te twijfelen, te gewillig om te geloven dat hun lot hard was en dat God hen had verlaten. Ik zag hoe wreed dit was. Alzo lief had God hen, dat Hij Zijn enige geliefde Zoon voor hen aan de dood overgaf, en de gehele hemel was betrokken’ bij hun redding; nochtans na alles wat voor hen gedaan was, konden ze zo ', n goedertieren Vader moeilijk geloven en vertrouwen. Hij heeft gezegd, dat Hij meer bereid is de Heilige Geest te geven aan hen, die daarom vragen, dan aardse ouders bereid zijn goede gaven aan hun kinderen te schenken. Ik zag dat de dienstknechten Gods en de gemeente zich maar al te gauw lieten ontmoedigen. Wanneer zij hun Vader in de hemel om dingen vroegen, welke zij meenden nodig te hebben, en wanneer die dan niet onmiddellijk kwamen, begon hun geloof te wankelen, en er kwam een opstandig gevoel in hun hart. Dit, zo zag ik, mishaagde God. USG1 18.1

Ieder gelovige, die met een waarachtig hart tot God komt, en tot Hem zijn bede in het geloof opzendt, zal verhoring krijgen op zijn gebeden. Uw geloof moet de beloften Gods niet loslaten, wanneer gij geen onmiddellijk antwoord krijgt op uw gebeden. Weest niet bang uw vertrouwen op God te stellen. Bouw op Zijn vaste belofte “Bidt, en gij zult ontvangen.” Johannes 16 : 24. God is te wijs om te dwalen en te goed, om te onthouden. De mens kan zich vergissen en al worden zijn gebeden nu opgezonden uit een oprecht hart, zo vraagt hij toch niet altijd om de dingen, die goed voor hem zijn, of die God zullen verheerlijken. Wanneer dit zo is, hoort onze wijze en goede Vader onze gebeden, en zal ze verhoren, soms onmiddellijk; maar Hij geeft ons datgene, dat voor ons bestwil en tot Zijn eigen eer is. God schenkt ons zege ningen; wanneer we een blik konden werpen in Zijn plan, zouden we duidelijk zien, dat Hij weet, wat het beste voor ons is en dat onze gebeden verhoord zijn. Wij krijgen niet, wat nadelig voor ons is, maar de zegeningen, die we nodig hebben, want dat zou niet tot ons voordeel, maar tot ons nadeel zijn. USG1 18.2

Ik zag, dat wanneer we geen onmiddellijk antwoord zien op onze gebeden, wij geloof moeten blijven oefenen, en niet toe moeten staan, dat wantrouwen in ons hart wordt gezaaid, want dat zal ons van God scheiden. Wanneer ons geloof wankelt, zullen we niets van Hem ont-vangen. Ons vertrouwen op God moet sterk zijn; en wanneer we het ‘t meest nodig hebben, zal de zegen over ons komen gelijk een regen. USG1 19.1

Wanneer de dienstknechten Gods om Zijn Geest en zegen bidden, komt dat soms onmiddellijk; maar die wordt niet altijd direct uitgestort. Echter op zulke tijden moet men niet versagen. Laaf uw geloof zich vastklemmen aan de belofte, opdat deze zal komen. Stel uw vertrouwen geheel op God, en vaak zal die zegen komen, wanneer ge daaraan het meeste behoefte hebt, en gij zult onverwachts de hulp van God verkrijgen, wanneer gij ongelovigen de waarheid brengt om dan in staat gesteld te worden het woord duidelijk en krachtig te brengen. USG1 19.2

Het werd mij getoond door het beeld van kinderen, die hun aardse ouders, die zoveel van hen houden, een gunst vragen. Zij vragen soms iets, waarvan de ouders weten, dat het nadelig voor hen zal zijn; de ouder geeft hun, in de plaats van wat zij verlangen, datgene wat goed en gezond voor hen is. Ik zag dat elk gebed, dat in het geloof uit een oprecht hart wordt opgezonden, door God gehoord en verhoord wordt; en degene, die de bede opzendt, zal de zegen ontvangen, wanneer hij die het meest nodig heeft, en vaak zullen zijn verwachtingen overtroffen worden. Geen enkel gebed van een ware heilige gaat verloren, wanneer dat in het geloof opgezonden wordt uit een oprecht hart. USG1 19.3