Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

61/329

HOOFDSTUK 26—DE TOEKOMST

Bij de transfiguratie werd Jezus door Zijn Vader verheerlijkt. We horen Hem zeggen: “Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt.” Johannes 13:31. Aldus vóór Hij verraden en gekruisigd werd, werd Hij gesterkt voor Zijn laatste vreselijke lijdensperiode. Wanneer de leden van Christus’ lichaam de periode van hun laatste strijd, “de tijd van, Jacobs be-nauwdheid”, naderen, zullen zij in Christus opwassen en bovenmate Zijn geest deelachtig worden. Wanneer de derde boodschap aanzwelt tot een luide roep, en de afsluiting van het werk gepaard zal gaan met grote kracht en heerlijkheid, zal het getrouwe volk Gods deel hebben aan die heerlijkheid. Het is de spade regen, die hen met nieuw leven bezielt, en versterkt om de tijd der benauwdheid door te komen. Hun gezichten zullen stralen met de heerlijkheid van dat licht, dat de derde engel vergezelt. USG1 132.1

Ik zag dat God op een wonderlijke wijze Zijn volk in deze tijd van benauwdheid zal bewaren. Zoals Jezus Zijn ziel in doodsangst uitstortte in de hof, zo zullen zij vol zielesmart dag en nacht roepen om verlossing. Het decreet zal uitgaan, dat ze de Sabbat van het vierde gebod moeten veronachtzamen en de eerste dag moeten vieren of anders hun leven moeten verliezen; maar het bevel om hun voeten op de Sabbat des Heren te plaatsen en een instelling van het pausdom te eren, zullen ze niet gehoorzamen. Het heirleger van Satan en goddeloze mensen omringen hen en vermaken zich met hun angst, omdat er geen weg ter ontkoming schijnt te zijn. Maar temidden van hun luidruchtig plezier en triomf wordt het dreunend geratel van een zwaar onweer slag op slag gehoord. De hemelen zijn inktzwart geworden en worden enkel verlicht door felle schichten en de verschrikkelijke grootheid des hemels, wanneer God Zijn stem verheft vanuit Zijn heilige woonstede. USG1 132.2

De fundamenten der aarde beven; gebouwen wankelen, en storten ineen met een vreselijk gekraak. De zee kookt razend en de gehele aarde is in een vreselijke beweging. De rechtvaardigen zijn uit hun gevangenschap verlost, en in een zoet, plechtig gefluister gaan de woorden van mond tot mond: “We zijn verlost. Het is de stem van God.” Met plechtige verbazing luisteren ze naar de woorden der stem. De goddelozen horen, maar verstaan de woorden van de stem Gods niet. Zij vrezen en beven, terwijl de heiligen zich verheugen. Satan en zijn engelen en de goddeloze mensen, die gejuicht hadden dat Gods volk in hun macht was, zodat zij ze van de aarde zouden kunnen wegvagen, aanschouwen de heerlijkheid, die verleend wordt aan hen, die de heilige wet van God eer hebben bewezen. Zij zien hoe de gezichten van de rechtvaardigen verhelderen en het beeld van Jezus weerkaatsen. Zij, die zo begerig waren om de heiligen te vernietigen, kunnen de heerlijkheid, die op de verlosten rust, niet verdragen, en zij vallen als doden ter aarde. Satan en de boze engelen ontvluchten de aanwezigheid van de verheerlijkte engelen. Hun macht om hen te kwellen, is voor goed voorbij. USG1 133.1