Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

283/329

HOOFDSTUK 97—GEZANTEN VAN CHRISTUS

Gezanten van Christus hebben een plechtige, belangrijke taak, die sommigen doorgaans te licht opnemen. Terwijl Christus de dienaar is in het heiligdom hierboven, is Hij ook, door Zijn afgevaardigden, de dienaar van Zijn Gemeente op aarde. Hij spreekt tot de mensen door uitverkoren mannen en voert door hen Zijn werk uit, als toen, in de dagen Zijner vernedering, Hij zichtbaar op aarde wandelde. Al zijn ook eeuwen voorbij gegaan, zo heeft de loop des tijds toch niets veranderd in de afscheidsbelofte aan Zijn discipelen: “Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld”. Mattheüs 28 : 20. Van af Christus’ hemelvaart tot op de huidige dag, zijn mannen, door God geroepen, hun autoriteit aan Hem ontlenend, leraars des geloofs geweest. Christus, de ware Herder, “heeft het beheer over Zijn werk door middel van deze onderherders. Zo wordt de positie van hen, die arbeiden in woord en leerstelling, zeer belangrijk. In Christus’ plaats smeken zij de mensen, zich met God te verzoenen. USG1 542.1

De mensen moeten hun predikanten niet enkel zien als openbare sprekers en redenaars, maar als Christus’ gezanten, die hun wijsheid en Kracht ontvangen van het grote Hoofd der Gemeente. Het geringschatten en minachten van het woord, door Christus’ representanten gesproken, is niet enkel het vertoon van oneerbiedigheid tegenover de man, maar ook tegenover de Meester, Die hem gezonden heeft. Hij staat daar in de plaats van Christus, en de stem van de Heiland moet gehoord worden door Zijn vertegenwoordiger. USG1 542.2