Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

262/329

HOOFDSTUK 90—GEWILLIGE GEHOORZAAMHEID

Abraham was een oud man toen hij van God het verrassende bevel ontving om zijn zoon Izak als een brandoffer te offeren. Zelfs in zijn geslacht werd Abraham beschouwd als een oud man. Het vuur van zijn jeugd was uitgeblust. Het viel hem niet langer zo gemakkelijk om moeilijkheden te doorstaan en gevaren te trotseren. In de kracht der jeugd kan de mens, prat gaande op die kracht, tegen de storm ingaan, en zich verheffen boven ontmoedigingen, die zijn hart in het latere leven, wanneer zijn voeten wankelend grafwaarts gaan, zouden doen bezwijken. USG1 501.1

Maar in Zijn voorzienigheid bewaarde God Zijn laatste, zwaarste beproeving voor Abraham tot hij gebukt ging onder de last der jaren en na al dat zorgen en zwoegen naar rust verlangde. De Here sprak tot hem, zeggende: “Neem nu uw zoon, uw enige, die gij lief hebt, Izak”, “en offer hem.... tot een brandoffer”. Genesis 22 : 2. Het hart van de oude man stond van schrik stil. Het verlies van zulk een zoon door ziekte zou voor de liefhebbende vader hartverscheurend geweest zijn en de smart zou zijn door ouderdom vergrijsd hoofd gebogen hebben; maar nu krijgt hij het bevel om het dierbare bloed van die zoon door zijn eigen hand te storten. Het scheen hem vreselijk en onmogelijk toe. USG1 501.2

Nochtans had God gesproken en Zijn woord moest 1876, Vol. 4, blz. 144-148 gehoorzaamd worden. Abraham was hoogbejaard, maar dit ontsloeg hem niet van zijn plicht. Hij nam de staf des geloofs en terwijl zijn ziel door smart werd gepijnigd, nam hij zijn kind, schoon in de stralende gezondheid der jeugd, bij de hand, en ging op weg om het woord van God te gehoorzamen. De eerwaarde oude patriarch was mens. Zijn passies en gehechtheid waren gelijk de onze en hij hield veel van zijn jongen, die de troost was in zijn ouderdom, en aan wie de belofte des Heren was gegeven. USG1 501.3

Maar Abraham stond niet stil bij de vraag, hoe Gods beloften vervuld zouden kunnen worden wanneer Izak geslacht werd. Hij hield zich niet op om bij zijn angstig hart te rade te gaan, maar voerde het goddelijke bevel naar de letter uit, tot, juist toen hij het mes wilde steken in het sidderende vlees van zijn kind, het woord weerklonk: “Strek uw hand niet uit aan de jongen”; “want nu weet Ik, dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, van Mij niet hebt onthouden”. Vers 12. USG1 502.1

Deze grote geloofsdaad staat op de bladzijden der heilige geschiedenis geschreven om steeds te schijnen over de wereld als een illuster voorbeeld tof aan het einde des tijds. Abraham smeekt niet of zijn hoge leeftijd een excuus mocht zijn om God te gehoorzamen. Hij zei niet: “Mijn haar is wit geworden, de kracht van mijn mannelijkheid is voorbij; wie zal mijn verstervend leven troosten wanneer Izak er niet meer is? Hoe kan een bejaard vader het bloed storten van een enige zoon?” Neen; God had gesproken en de mens moet gehoorzamen, zonder vragen, zonder morren, zonder onderweg te bezwijken. USG1 502.2

Vandaag de dag hebben we het geloof van Abraham in onze gemeenten nodig, om licht te brengen in de duisternis, die zich daarover heen verdikt, en het milde zonlicht van Gods liefde uitsluit en de geestelijke groei doet verschrompelen. Een hoge leeftijd zal nooit een verontschuldiging voor ons zijn om God niet te gehoorzamen. Ons geloof zal rijk zijn aan goede werken, want het geloof zonder de werkén is dood. Elke vervulde plicht, elk offer, gebracht in de naam van Jezus, verkrijgt een uitzonderlijk grote beloning. Juist in het doen van de plicht spreekt God en geeft Zijn zegen. Maar Hij eist van ons een algehele overgave der vermogens. De geest en het hart, het gehele wezen, moet Hem worden overgegeven, en anders zullen we, om ware Christenen te worden, te kort schieten. USG1 502.3

God heeft de mens niets onthouden, wat hem eeuwige rijkdommen kan verschaffen. Hij heeft de aarde bekleed met schoonheid, en die hem tot zijn gebruik en vertroosting ter beschikking gesteld gedurende zijn tijdelijk leven. Hij heeft Zijn Zoon gegeven om te sterven voor de verlossing van een wereld, die gevallen was door zonde en dwaasheid. Zo ', n weergaloze liefde, zo ', n oneindig offer, eist onze strikte gehoorzaamheid, onze heiligste liefde, ons onbegrensd geloof. Nochtans zijn al deze deugden, al worden ze ook ten volle beoefend, niet te vergelijken met het grote offer, dat voor ons gebracht is. USG1 503.1