Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

214/329

HOOFDSTUK 77—HET VERLANGEN NAAR DE WERELD

De verzoeking, die Satan Jezus voor hield op de zeer hoge berg, is een van de zwaarste verzoekingen, waaraan de mensheid bloot staat. De koninkrijken der wereld in al hun heerlijkheid werden Christus door Satan als een geschenk geboden, mits Christus hem zou erkennen als een meerdere. Onze Heiland voelde de kracht van die verleiding, maar om onzentwille trad Hij die tegemoet, en overwon. Hij zou op dit punt niet op de proef zijn gesteld, zo de mens door dezelfde verleiding niet verzocht was geweest. In Zijn weerstand gaf Hij ons een voorbeeld hoe wij moeten doen, wanneer Satan tot ons persoonlijk zou komen om ons van ons standpunt der onkreukbaarheid af te brengen. USG1 418.1

Niemand kan een navolger van Christus zijn, en nochtans zijn aanhankelijkheid betonen aan de dingen der wereld.’ In zijn eerste brief schrijft Johannes: “Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is; zo iemand de wereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem”. 1 Johannes 2:15. Onze Verlosser, Die deze verzoeking van Satan in haar volle kracht tegemoet trad, is op de 1875, Vol. 3, b!z. 477—482 hoogte van het gevaar van de mens, om aan de verzoeking, de wereld lief te hebben, toe te geven. USG1 418.2

Christus vereenzelvigde Zich met de mensheid, door op dit punt de proef te doorstaan, en Hij overwon om des mensen wil. Hij heeft met waarschuwende stem gewezen op al die punten, waar Satan in zijn verzoekingen ten opzichte van de mens, de beste resultaten zou mogen verwachten. Hij wist, dat Satan de overwinning over de mens zou behalen, tenzij deze speciaal op zijn hoede was tegen de begeerte en de liefde naar wereldse rijkdommen en eer. Hij zegt: “Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en de roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; maar vergadert u schatten in de hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn”. “Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal de een haten en de andere liefhebben, of hij zal de een aanhangen en de andere verachten; gij kunt niet God dienen en de Mammon.” Mattheüs 6 : 19—21, 24. USG1 419.1

Hier heeft Christus ons gesteld tegenover twee meesters, God en de wereld, en heeft duidelijk het feit aangetoond dat het ons eenvoudig onmogelijk is beiden te dienen. Indien onze belangstelling in, en liefde voor de wereld, overheerst, zullen we de dingen, die bovenal onze aandacht waard zijn, niet op prijs stellen. De liefde der wereld zal de liefde Gods uitsluiten, en zal onze hoogste belangen ondergeschikt maken aan wereldse beschouwingen. Zo zal God niet zo ', n verheven plaats innemen in onze aanhankelijkheid en onze toewijding als de aangelegenheden der wereld. USG1 419.2

Onze werken zullen precies tonen tot hoever onze neiging naar aardse schatten gaat. De grootste zorgen, verlangens en arbeid worden gewijd aan wereldse belangen, terwijl eeuwigheidsbeschouwingen pas op de tweede plaats komen. Hier ontvangt Satan van de mens die eer, die hij van Christus eiste, maar niet verkreeg. Het is de zelfzuchtige liefde der wereld, die het geloof van de belijdende navolgers van Christus verderft en hen ver zwakt in zedelijke kracht. Hoe meer zij hun aardse schatten liefhebben, des te verder dwalen ze van God af, en des te minder delen ze in Zijn goddelijke natuur, hetgeen hun toch de corrupte invloeden der wereld en de gevaren, waaraan zij bloot staan, zou doen gevoelen. USG1 419.3

In Satans verzoekingen is het zijn opzet, de wereld zeer aantrekkelijk te maken. Door verlangen naar rijkdom en wereldse eer oefent hij een betoverende macht uit om de affectie’s te winnen zelfs van de belijdende Christelijke wereld. Een grote groep van belijdende Christelijke mannen zal elk offer brengen om rijkdommen te vergaren en hoe beter zij in hun opzet slagen, des te minder liefde hebben ze voor de dierbare waarheid en des te minder belangstelling voor haar vooruitgang. Ze verliezen hun liefde voor God en doen als verdwaasden. Hoe meer rijkdom ze vergaren, des te armer voelen ze zich, omdat ze nog niet méér bezitten, en des te minder zullen ze geven voor het werk des Heren. USG1 420.1

De werken dier mannen, die zo ', n verdwaasde liefde voor rijkdom hebben, laten zien, dat het hun niet mogelijk is twee heren, God en de mammon, te dienen. Geld is hun god. Zijn macht vereren zij. Zij dienen de wereld in alle opzet en bedoeling. Hun eer, hetgeen hun geboorterecht is, wordt opgeofferd aan werelds gewin. Deze overheersende macht beheerst hun verstand en zij zullen de wet Gods overtreden om het persoonlijke belang te dienen en hun aardse schaften fe vermeerderen. USG1 420.2