Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

128/329

HOOFDSTUK 46—HET BEDRIEGELIJKE VAN RIJKDOMMEN

Geliefde Zuster M. Toen de Here mij uw geval voorhield, werd ik vele jaren terugverwezen in het verleden, toen ge de waarheid aannaamt van de spoedige wederkomst van Christus. Vol blijdschap zaagt ge naar Zijn verschijning uit... USG1 253.2

Ik zag uw getob met armoede, proberende voor u en uw kinderen in het onderhoud te voorzien. Vaak gebeurde het, dat ge niet wist, wat ge moest doen; en de toekomst scheen donker en onzeker. In uw wanhoop riept ge tot de Here, en Hij troostte en hielp u; en een hoopvol licht omscheen u. Hoe dierbaar was God u in zulke tijden! Hoe zoet Zijn vertroostende liefde! Ge voelde dat ge een kostelijke schat in de hemel had vergaderd. Wanneer ge gewaar werd dat de beproefde kinderen Gods beloond werden, wat was het dan een vertroosting 1869, Vol. 2, blz. 268—288 dat ge Hem als uw Vader kondt beschouwen ... ! USG1 253.3

Mijn aandacht werd gevestigd op uw verlangen naar meerdere middelen. De wens van uw hart was: “O, als ik over geld kon . beschikken, dan zou ik het . zeker niet verspillen! Ik zou een voorbeeld zijn voor hen, die vasthoudend en gierig zijn. Ik zou hun de grote zegen laten zien, die ligt in het doen van het goede.” Uw ziel had een afschuw van begeerte. Wanneer ge hebt gezien hoe degenen, die overvloed hadden van de goederen dezer wereld, hun hart sloten voor het klagende geschrei der nooddruftigen, hebt ge gezegd: “God zal hen bezoeken; Hij zal hun loon geven overeenkomstig hun werken.” Wanneer ge de rijken zaagt wandelen in hun hovaardij, de zelfzucht in hun harten als met ijzeren banden omsloten, hebt ge aangevoeld dat ze armer waren dan gij, hoewel gij in zorgen en gebrek leefde. Toen ge zaagt hoe deze zo trots op hun geld zijnde mensen het hart hoog droegen, omdat geld macht is, hebt ge medelijden met hen gevoeld, en nooit hebt ge het verlangen gehad om met hen van plaats te verwisselen. Nochtans ging uw hart uit naar bezit, om dat zo te gebruiken dat vurige kolen zouden gestapeld worden op de hoofden van hen, die de begeerte koesteren. USG1 254.1