Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 1

124/329

HOOFDSTUK 45—EEN VERJAARDAGSBRIEF

Mijn lieve Zoon: Ik schrijf je deze brief op je negentiende verjaardag. Het was ons een genoegen je gedurende een paar weken in ons midden gehad te hebben. En nu zul je ons gaan verlaten, maar nochtans zullen we in onze gebeden aan je denken. USG1 245.1

Opnieuw wordt een jaar van je leven vandaag afgesloten. Hoe kun je daarop terug zien? Heb je in het goddelijk leven vorderingen gemaakt? Ben je in het geestelijke gegroeid? Heb je het eigen-ik met al zijn affecties en lusten gekruisigd? Is je belangstelling voor de studie van Gods Woord toegenomen? Heb je beslissende overwinningen behaald over je persoonlijke gevoelens en eigenzinnigheid? O, wat heb je toch van je leven gemaakt in hei jaar, dat nu in de eeuwigheid is opgegaan om nooit terug te komen? USG1 245.2

Wanneer je nu een nieuw jaar ingaat, laat dit dan zijn met het vaste voornemen om in alle opzichten de goede weg te bewandelen. Moge je leven toch op een hoger niveau komen, dan tot nu toe het geval was. Stel je als doel niet je eigen belangen en genoegens te zoeken, maar het werk van onze Verlosser in alle op-zichten te bevorderen. Volhard niet in een positie, waar je altijd zelf hulp nodig hebt en waar anderen waakzaam moeten zijn om je op de smalle weg te houden. Je kunt zo sterk zijn om op anderen een heiligende invloed uit te oefenen. Je kunt daar zijn waar je ziel verlangend zal worden om anderen goed te doen, de bedroefden fe troosten, de zwakken te sterken, en voor Christus te getuigen waar de gelegenheid zich maar voordoet. Streef er naar God in alles, altijd, en overal, te eren. Laat je godsdienst in alles tot uiting komen. Wees flink in alles wat je aanpakt. USG1 246.1

Je hebt de reddende kracht Gods niet zo beleefd, als het je voorrecht was, omdat je je niet als levensdoel gesteld hebt, Christus te verheerlijken. Laat elk doel, dat je je stelt, elk werk, waaraan je deelneemt, en elk genoegen, dat je smaakt, tot verheerlijking van God zijn. Laaf dit de faal van je hart zijn: Ik behoor U toe, o God, om voor U te leven, voor U te werken en voor U te lijden. USG1 246.2

Velen belijden aan de zijde des Heren te staan, en toch doen ze dat niet; al hun daden zijn op Satan ingesteld. Waardoor zullen we uitmaken aan wiens kant we staan? Wie bezit het hart? Naar wie gaan onze gedachten uit? Over wie spreken we gaarne? Wie bezit onze warmste affecties en onze beste krachten? Staan we aan de kant des Heren, dan spreken we met Hem en onze zoetste gedachten gaan naar Hem uit. We hebben geen vriendschap met de wereld; alles wat we hebben en zijn, is Hem gewijd. We zijn verlangend Zijn beeltenis uit te dragen, Zijn Geest te ademen, Zijn wil te doen en in alle dingen Hem te behagen. USG1 246.3