Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

67/315

HOOFDSTUK 21—ZAKELIJK LEVEN EN GODSDIENST

De aangestelden in onze verschillende instellingen — onze uitgevershuizen, onze scholen, en onze ziekenhuizen — moeten in een levende verbinding staan met God. Vooral is het van zeer veel belang dat zij die aan het hoofd staan van deze grote afdelingen van het werk, mannen zijn die allereerst aandacht schenken aan het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid. Ze zijn niet geschikt voor hun vertrouwenspositie, of ze moeten te rade gaan bij God en vrucht dragen van Zijn heerlijkheid. Hun leven moet zo zijn, dat ze hun Schepper eren, hun karakter veredelen en een zegen zijn voor hun medemensen. Allen hebben natuurlijke eigenschappen die aangekweekt of onderdrukt moeten worden naar mate deze bijdragen tot een opwassen in de genade, tot een 1885, Vol. 5, blz. 422—429 diepte van godsdienstig beleven, of wel daartoe een hinderpaal zijn. USG2 136.2

Die in het werk Gods zijn aangesteld, kunnen God in hun taak niet naar behoren dienen, tenzij ze het best mogelijke gebruik maken van de godsdienstige voorrechten die ze genieten. Wij zijn de bomen die geplant zijn in de hof des Heren; en Hij komt bij ons de vruchten zoeken, die Hij met recht mag verwachten. Zijn oog rust op een ieder van ons; Hij leest ons hart en verstaat ons leven. Dat is een plechtig onderzoek, want het houdt verband met plicht en eeuwige bestemming; en met welk een belangstelling wordt dat uitgeoefend. USG2 137.1

Laat een ieder die geheiligde verantwoordelijkheden zijn opgedragen, zich afvragen: “Hoe sta ik tegenover dat onderzoekend oog van God? Is mijn hart gereinigd van alles wat het bevuilt? Of zijn zijn tempelhoven zo verontreinigd, zo vol kopers en verkopers, dat er voor Christus geen plaats is?” De drukte van het zakelijke leven zal het geestelijke doen opdrogen en Christus uit de ziel bannen. Al mogen ze de waarheid belijden, zo zullen evenwel mannen die dag in dag uit hun werk doen zonder een levende verbinding met God, er toe gebracht worden om vreemde dingen te doen; er zullen besluiten genomen worden die niet in overeenstemming zijn met de wil van God. Er is geen veiligheid voor onze leidende broeders wanneer ze zich laten voortdrijven door hun eigen aandriften. Zij zullen met Christus niet onder één juk lopen en zo zullen hun daden niet in overeenstemming met Hem zijn. Zij zullen niet in staat zijn te zien of te beseffen wat het werk nodig heeft en Satan zal hen aanporren een standpunt in te nemen dat een beletsel is voor de goede gang van zaken. USG2 137.2

Mijn broeders, beoefent u godsvrucht? Staat liefde voor godsdienstige aangelegenheden op de voorgrond? Leeft u uit het geloof om zodoende de wereld te overwinnen? Bezoekt u de kerkdiensten en worden uw stemmen gehoord in het gebed en op huishoudelijke vergaderingen? Bestaat bij u het gezinsaltaar? Vergadert u ‘s morgens en ‘s avonds de kinderen om u heen om hun gevallen aan God voor te leggen? Onderricht u ze hoe ze navolgers van het Lam kunnen worden? Indien uw gezinnen zonder godsdienst zijn, getuigen ze van uw verzuim en uw ontrouw. Wanneer uw kinderen onverschillig en oneerbiedig zijn en niets voelen voor kerkdiensten en heilige waarheden, terwijl u verbonden is aan het heilige werk Gods, is dat een droevig iets. Zo’n gezin oefent een invloed uit tegen Christus en tegen de waarheid, en “die niet vóór Mij is, is tegen Mij,” zegt Christus. USG2 137.3

Het nalaten van godsdienst in het gezin, het verzuim om uw kinderen daarin op te leiden, mishaagt God ten zeerste. Zou één van uw kinderen in het water liggen, worstelende met de golven, en in dreigend gevaar te verdrinken, wat zou dat dan een schrik zijn! Wat. zou men zich inspannen, bidden, en alle mogelijke moeite doen om het menselijke leven te redden! Maar hier zijn uw kinderen zonder Christus, hun zielen niet verlost. Misschien zijn ze ongemanierd en onbeleefd en een schande voor de naam Adventist. Ze gaan het verderf tegemoet, zonder hoop en zonder God in de wereld, en u staat daar onverschillig tegenover alsof het u niets aangaat. USG2 138.1

Welk voorbeeld geeft u uw kinderen? Wat voor orde heerst er in uw gezin? Uw kinderen moeten zó opgevoed worden dat ze vriendelijk zijn, beleefd tegenover anderen, met een zacht humeur, gezeggelijk en boven alles eerbiedig in zake godsdienstige aangelegenheden, terwijl ze de belangrijkheid van de eisen Gods moeten aanvoelen. Men moet ze eerbied leren voor de ure des gebeds en er op staan dat ze ‘s morgens bijtijds op zijn om aanwezig te zijn bij de gezinswijding. USG2 138.2