Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

55/315

HOOFDSTUK 18—LIEFDE ONDER BROEDERS

Het leven moet onder tucht staan. In de wereld staande, zal de Christen te kampen hebben met vijandige invloeden. Hij zal getart worden om zijn humeur te beproeven, en door zich tegenover die tartingen te stellen in de rechte geest, worden de christelijke deugden ontwikkeld. Wanneer onrecht en belediging in alle zachtheid verdragen worden, wanneer op beledigende woorden met zachte antwoorden wordt ingegaan en geweld met vriendelijkheid wordt bejegend, is dit een bewijs, dat de Geest des Heren in het hart woont, dat sap van de levende Wijnstok naar de ranken vloeit. We zijn tijdens dit leven in de school van Christus, waar we moeten leren zachtmoedig en nederig van hart te zijn; en op de dag van de afrekening zullen we ervaren dat al de hinderpalen op onze weg, al die moeiten en vervelende dingen waarmee we te kampen hadden praktische lessen zijn in de toepassing van de beginselen van het christelijke leven. Als ze goed doorstaan worden, ontwikkelen ze in het karakter een gelijkvormigheid aan Christus, en onderscheiden ze de Christen van de wereldling. USG2 115.1

Er is een hoge maatstaf waartoe wij moeten komen, willen we kinderen Gods zijn; edel, heilig, rein, en onbevlekt; en willen we die maatstaf bereiken, dan is een snoeiproces nodig. Hoe zou dit snoeien kunnen gebeuren, wanneer er geen moeilijkheden, geen hinderpalen te overwinnen waren, wanneer er niets zou zijn om een beroep te doen op ons geduld en onze lijdzaamheid? Deze beproevingen zijn niet de kleinste zegeningen in onze ervaring. Die moeten ons nopen tof vastberadenheid, teneinde te slagen. We moeten ze gebruiken als Gods middelen om over het eigen-ik besliste overwinningen te behalen, in plaats van toe te staan dat ze ons hinderen, neerdrukken en vernietigen. USG2 115.2