Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

45/315

HOOFDSTUK 13—CHRISTUS ONZE RECHTVAARDIGHEID *)

“Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid.” 1 Johannes 1 : 9. USG2 92.1

God verlangt dat we onze zonden belijden en onze harten voor Hem verootmoedigen; maar tegelijkertijd moeten we op Hem vertrouwen als een medelijdend Vader, Die degenen die op Hem betrouwen, niet zal ver-laten. Velen van ons wandelen door aanschouwen’ en niet door het geloof. We geloven de dingen die gezien worden, maar stellen de kostelijke beloften die ons in Gods Woord gegeven worden, niet op prijs. En toch kunnen we God niet méér oneer aandoen dan door te laten zien dat we wantrouwen hetgeen Hij zegt en ons afvragen of de Here nu werkelijk met ons is of ons misleidt. USG2 92.2

God geeft ons niet op uit hoofde van onze zonden. Wij mogen fouten maken en Zijn Geest bedroeven, maar wanneer we berouw tonen en met een verslagen hart tot Hem komen, zal Hij ons niet wegzenden. Er zijn hinderpalen die moeten worden weggenomen. Aan verkeerde gevoelens heeft men toegegeven, en daar was hovaardij, zelfvoldaanheid, ongeduld en murmurering. Dat alles scheidt ons van God. Zonden moeten beleden worden, er moet zich in het hart een dieper werk der genade voltrekken. Die zich zwak en ontmoedigd voelen, kunnen sterke mannen Gods worden en een nobel werk voor de Meester doen. Maar zij moeten op een hoger peil werken. Zij moeten niet door zelfzuchtige motieven beinvloed worden. USG2 92.3