Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

35/315

HOOFDSTUK 11—EEN BEROEP

Wat moet ik u zeggen, mijn broeders, om u wakker te schudden uit dat gewaande vleselijke gevoel van veiligheid? Mij zijn de gevaren getoond waarin u verkeert. In de Gemeente zijn zowel gelovigen als ongelovigen. Christus heeft deze twee klassen uitgebeeld in Zijn gelijkenis van de wijnstok en de ranken. Hij vermaant Zijn navolgers: “Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelf, zo zij niet in de wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen.” Johannes 15:4, 5. USG2 70.1

Er is een groot verschil tussen een veronderstelde verbintenis en een wezenlijke gemeenschap met Christus door het geloof. Een belijdenis van de waarheid plaatst de mensen in de gemeente, maar dit bewijst niet dat ze in een levende verbinding staan met de levende Wijnstok. Er bestaat een regel waardoor de ware discipel onderscheiden kan worden van hen die beweren Christus te volgen maar niet in Hem geloven. De ene groep 1882, Vol. 5, blz. 228—234 brengt vruchten voort, de andere draagt geen vrucht. De eersten ondergaan vaak de behandeling van Gods snoeimes, opdat ze meer vrucht zullen voortbrengen; de anderen zullen als verdorde ranken weldra van de wijn-stok gescheiden worden. USG2 70.2

Het gaat mij zo aan het hart ot onze mensen het levende getuigenis onder hen zullen bewaren en of de Gemeente verschoond zal blijven van het ongelovige element. Kunnen we ons een nauwer, inniger verhouding met Christus voorstellen dan geschilderd wordt in de woorden: “Ik ben de Wijnstok en gij de ranken”? De wortelvezeltjes van de rank lijken bijna precies op die van de wijnstok. De toevloeiing van leven, kracht en vruchtbaarheid van de stam naar de ranken geschiedt onbelemmerd en aanhoudend. De wortel zendt zijn voedsel door de rank. En zo is ook de ware verhouding van de gelovige tof Christus. Hij blijft in Christus en neemt zijn voedsel uit Hem op. USG2 71.1

Deze geestelijke verhouding kan alleen bestaan door het oefenen van persoonlijk geloof. Dit geloof moet onzerzijds uitdrukken: algehele voorkeur, volmaakt vertrouwen, totale toewijding. Onze wil moet geheel onder-worpen zijn aan de Goddelijke wil; onze gevoelens, verlangens, belangen en eer moeten ingesteld zijn op de bevordering van Christus’ Koninkrijk en de eer van Zijn werk, en dan ontvangen we voortdurend genade van Hem en accepteert Christus onze dankbaarheid. USG2 71.2

Wanneer deze innige verbintenis en gemeenschap tot stand komt, worden onze zonden op Christus gelegd; Zijn rechtvaardigheid wordt ons toegekend. Hij werd zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Door Hem hebben wij toegang tot God; wij zijn aangenomen in de Geliefde. Wie door woord of daad een gelovige kwaad berokkent, verwondt zodoende Jezus. Wie een beker koud water aan een discipel geeft omdat hij een kind van God is, zal door Christus beschouwd worden als dat Hem gedaan te hebben. USG2 71.3

Toen Christus op het punt stond van Zijn discipelen afscheid te nemen, gaf Hij hun dat prachtige zinnebeeld van Zijn verhouding tot de gelovigen. Hij had hun voor ogen gesteld de nauwe verbintenis met Hemzelf, waardoor zij het geestelijke leven konden in stand houden wanneer Hij persoonlijk niet meer aanwezig zou zijn, Om dat in hun verstand te griffen, toonde Hij hun de wijnstok als het treffendste, meest gepaste symbool. USG2 71.4

De Joden hadden altijd de wijnstok beschouwd als de edelste der planten en een beeld van alles dat krachtig, uitmuntend en vruchtbaar is. “De wijnstok,” scheen onze Here te wiilen zeggen, “die gij zo zeer op prijs stelt, is een symbool, Ik ben de werkelijkheid; Ik ben de ware Wijnstok. Als natie prijst gijlieden de wijnstok; als zondaars moet gij Mij prijzen boven alle aardse dingen. De rank kan niet leven los van de wijnstok; evenmin kunt gij leven tenzij gij in Mij blijft”.... USG2 72.1