Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

264/315

HOOFDSTUK 70—DE NOOD DER GEMEENTE

Terwijl de wereld behoefte heeft aan medegevoel, terwijl zij behoefte heeft aan de gebeden en hulp van Gods volk, terwijl zij behoefte heeft Christus te zien in het leven van Zijn navolgers, heeft Gods volk eveneens behoefte aan kansen om hun medegevoel te bewijzen, kracht te verlenen aan hun gebeden en in hen een 1900, Vol. 6, blz. 261—268 karakter te ontwikkelen overeenkomstig dat van het Goddelijke voorbeeld. USG2 523.2

Om ons deze kansen te geven, heeft God ons geplaatst te midden van de armen, de onfortuinlijken, de zieken, de lijdenden. Zij zijn Christus’ erfdeel voor Zijn Gemeente, en voor hen moet gezorgd worden zoals Hij voor hen zou zorgen. Zo neemt God het schuim weg en zuivert het goud en geeft ons die beschaving van hart en karakter die wij nodig hebben. USG2 524.1

De Here zou Zijn werk kunnen vooruitbrengen zonder onze medewerking. Hij is niet op ons aangewezen wat betreft ons geld, onze tijd of onze arbeid. Maar de Gemeente is in Zijn oog zeer kostbaar. Zij is de koffer waarin Zijn juwelen liggen opgeborgen, de schaapskooi waarin Zijn kudde is gestald, en Hij wil haar zien zonder enige vlek of rimpel of iets dergelijks. Hij hunkert naar haar met een onuitsprekelijke liefde. Daarom heeft Hij ons in de gelegenheid gesteld om voor Hem te werken en Hij accepteert ons werk als een teken van onze liefde en trouw. USG2 524.2

Door rondom ons heen de armen en de ellendigen te plaatsen, toetst de Here ons om ons te laten zien wat er in onze harten is. Wij kunnen niet zonder gevaar van een beginsel afwijken, wij kunnen de gerechtigheid geen geweld aandoen, wij kunnen de weldadigheid niet veronachtzamen. Wanneer wij een broeder in verval zien geraken, kunnen wij hem niet achter zijn rug voorbijgaan, maar moeten beslist en handelend optreden om Gods Woord te vervullen door hem te helpen. Wij kunnen niet lijnrecht tegen Gods bijzondere richtlijnen inwerken zonder te ervaren dat ons werk op ons zijn terugslag heeft. Het moet in ons geweten vast geworteld en gegrond zijn dat wat in onze handelwijze God onteert, ons niet ten zegen kan zijn. USG2 524.3

Het moet in ons geweten gegrift staan als met een ijzeren schrijfstift op een rots dat hij die barmhartigheid, medelijden en gerechtigheid nalaat, die de armen verwaarloost, die zijn ogen sluit voor de noden der lijdende mensheid, die niet vriendelijk en beleefd is, zich zo gedraagt dat God met hem in de ontwikkeling van zijn karakter niet kan samenwerken. De beschaving van verstand en hart voltrekt zich gemakkelijker wanneer wij zó’n teder medegevoel hebben voor anderen dat wij onze baten en voorrechten ter beschikking stellen om in hun nooddruft te voorzien. Wanneer wij alles maar voor onszelf verkrijgen om dat te behouden, dan loopt dat uit op een armoede der ziel. Maar al de kenmerkende eigenschappen van Christus zullen diegenen geworden die, door te werken in de richtlijnen van Christus, het werk zullen doen dat God hun heeft opgedragen. USG2 524.4

Onze Verlosser zendt Zijn boodschappers om een getuigenis uit te dragen aan Zijn volk. Hij zegt: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij.” Openbaring 3 : 20. Maar velen weigeren Hem te ontvangen. De Heilige Geest wacht om harten week te maken en tot onderwerping te brengen; maar zij zijn niet bereid de deur te openen en de Heiland binnen te laten uit vrees dat Hij iets van hen zal eisen. En zo gaat Jezus van Nazareth voorbij. Hij verlangt op hen de rijke zegeningen van Zijn genade uit te storten, maar zij weigeren die aan te nemen. Waf een verschrikkelijk iets, Christus buiten Zijn eigen tempel te sluiten! Wat een verlies voor de Gemeente! USG2 525.1