Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

202/315

HOOFDSTUK 53—DE DOOP

De inzettingen van doop en ‘s Heren Avondmaal zijn twee monumentale zuilen, een buiten en een binnen de Gemeente. Op deze inzettingen heeft Christus de Naam van de ware God geschreven. USG2 409.1

Christus heeft de doop gesteld als het teken van het binnengaan in Zijn geestelijk Koninkrijk. Hij heeft die gesteld als een positieve voorwaarde, waaraan allen moeten voldoen die erkend willen worden als te staan onder de autoriteit van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest. Alvorens de mens een thuis kan vinden in de Gemeente, alvorens hij de drempel van Gods geestelijk Koninkrijk overschrijdt, moet op hem de Goddelijke Naam geschreven worden: “De Here onze Gerechtigheid.” Jeremia 23 : 6. USG2 409.2

De doop is de plechtigste verzaking van de wereld. Die gedoopt zijn in de drievoudige Naam van de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest, precies aan het begin van hun Christelijke leven, getuigen in het openbaar dat ze de dienst van Satan hebben opgegeven en leden van het Koninklijke gezin zijn geworden, kinderen van de hemelse Koning. Zij hebben het bevel gehoorzaamd: “Gaat uit het midden van hen en scheidt u af, .... en raakt niet aan hetgeen onrein is.” En aan hen is de belofte vervuld: “Ik zal ulieden aannemen en Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Here, de Almachtige.” 2 Corinthe 6:17, 18. USG2 409.3