Uit De Schatkamer Der Getuigenissen, vol. 2

179/315

HOOFDSTUK 45—HET KARAKTER VAN GOD GEOPENBAARD IN CHRISTUS

De Heiland heeft eens gezegd: “Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt.” Johannes 17:3. En God verklaarde door de profeet: “Een wijze beroeme zich niet op zijn wijsheid en de sterke beroeme zich niet op zijn kracht; een rijke beroeme zich niet op zijn rijkdom; maar die zich beroemt, beroeme zich hierop dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Here ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de Here.” Jeremia 9 : 23, 24. USG2 352.1

Zonder Goddelijke hulp kan niemand tot deze kennis van God komen. De apostel zegt, dat “de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid”. 1 Corinthe 1 : 21. Christus “was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend”. Johannes 1 : 10. Jezus verkondigde aan Zijn discipelen: “Niemand kent de Zoon dan de Vader, noch iemand kent de Vader dan de Zoon, en die het de Zoon wil openbaren.” Mattheüs 11 : 27. In Zijn laatste gebed voor Zijn navolgers, alvorens in te gaan in de schaduwen van Gethsémané, richtte de Heiland Zijn ogen ten hemel, en vol medelijden met de onwetendheid van gevallen mensen zei Hij: “Rechtvaardige Vader, de wereld heeft U niet gekend; maar Ik heb U gekend.” “Ik heb Uw Naam geopenbaard aan de mensen die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt.” Johannes 17 : 25, 6. USG2 352.2

Van den beginne is het Satans weldoordacht plan geweest de mensen God te doen vergeten, opdat hij ze voor zichzelf zou kunnen winnen. Derhalve heeft hij geprobeerd een verkeerd beeld te geven van Gods karakter, opdat de mensen van Hem een vals begrip zouden gaan koesteren. De Schepper is hun voorgehouden als bekleed met de kenmerkende eigenschappen van de vorst der duisternis zelf — even eigenmachtig, streng en onverzoenlijk — opdat Hij door de mensen gevreesd, geschuwd en zelfs gehaat zou worden. Satan hoopte het verstand van hen die hij bedrogen had, zó te verwarren, dat ze God uit hun gedachten zouden bannen. Dan kan hij het Goddelijk beeld in de mens doen verdwijnen en zijn eigen beeld op de ziel indrukken; hij wilde de mensen zijn eigen geest inscherpen om ze zodoende onderworpen te maken aan zijn wil. USG2 353.1

Het was door het karakter van God verkeerd voor te stellen en wantrouwen tegenover Hem te zaaien, dat Satan Eva tot zonde verleidde. Door de zonde werd het verstand van onze stamouders verduisterd, hun natuur werd verdorven en van God gingen ze zich een beeld vormen naar hun eigen bekrompenheid en zelfzucht. En naarmate de mensen driester werden in de zonde, vervaagde de kennis van de liefde ten opzichte van God in hun hart en verstand meer en meer. “Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt, zijn ze verijdeld geworden in hun overleggingen, en hun onverstandig hart is verduisterd geworden.” Romeinen 1 : 21. USG2 353.2

Soms scheen het alsof Satans strijd om de heerschappij over de mensheid met succes werd bekroond. Gedurende de eeuwen voorafgaande aan de eerste komst van Christus, scheen de wereld geheel onder het gezag te staan van de vorst der duisternis, en hij regeerde met een vreselijke macht alsof door de zonde van onze stamouders de koninkrijken der wereld zijn rechtmatig eigendom waren geworden. Zelfs het verbonden volk“ door God verkoren om in de wereld de kennis van Hem te bewaren, was zó ver van Hem afgeweken, dat ze alle juiste begrip van Zijn karakter hadden verloren. USG2 354.1

Christus kwam om aan de wereld God te openbaren als een God van liefde, vol van genade, barmhartigheid en medelijden. De dikke duisternis waarin Satan zo ijverig de troon der Godheid had gehuld, werd door de Verlos-ser der wereld weggevaagd, en opnieuw werd de Vader aan de mensen geopenbaard als het licht des levens. USG2 354.2

Toen Filippus tot Jezus kwam met het verzoek: “Toon ons de Vader, en het is ons genoeg,” antwoordde de Heiland hem: “Ben Ik zo lange tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons de Vader?” Johannes 14 : 8, 9. Christus zegt van Zichzelf dat Hij in de wereld gezonden is als een evenbeeld van de Vader. In Zijn karakteradel, in Zijn barmhartigheid en teder medelijden, in Zijn liefde en goedheid, staat Hij voor ons als de belichaming der Goddelijke volmaaktheid, het beeld van de onzichtbare God. USG2 354.3