Gezin En Gezondheid

35/36

De omgang met anderen

Elke levensverbintenis vraagt om het beoefenen van zelfbeheersing, vergevensgezindheid, en sympathie. Wij verschillen zo hemelsbreed in aanleg, gewoonten, opvoeding, dat onze beschouwingen der dingen sterk uiteenlopen. We oordelen verschillend. Ons begrip van de waarheid, onze ideeën aangaande het levensgedrag, zijn niet in alle opzichten hetzelfde. Er zijn er niet twee, wier beleven in elk opzicht eender is. De beproevingen van de een zijn niet de beproevingen van de ander. De taak, die de een gemakkelijk vindt, is voor de andere vol moeilijkheden en problemen. GG 286.1

Zo zwak, zo begrensd, zo vatbaar voor misverstand is de menselijke natuur, dat een ieder zeer nauwgezet moet zijn ten aanzien van de achting, die hij anderen toedraagt. We weten zo weinig van de invloed onzer daden op het beleven van anderen. Wat we doen of zeggen mag ons van weinig betekenis lijken, terwijl, wanneer onze ogen geopend konden worden, we zouden zien, dat daarvan de meest belangrijke resultaten ten goede of ten kwade afhangen. GG 286.2

Velen hebben zo weinig lasten gedragen, hun harten hebben zo weinig reëele angst gekend, ze hebben zich zo weinig bezorgd en bedrukt gevoeld ten opzichte van anderen, dat ze zich de taak van de ware lastdrager niet kunnen indenken. Zij zijn niet bekwamer om zijn lasten te waarderen dan dat het kind begrip toont voor het zorgen en zwoegen van zijn tobbende vader. Het kind zal zich verwonderen over de angsten en zorgen van de vader. Dat alles schijnt hem helemaal niet nodig toe. Maar wanneer hij in zijn leven tot de jaren des onderscheids gekomen is, wanneer hijzelve de lasten des levens moet dragen, zal hij terugdenken aan zijn vader, en verstaan wat eens onbegrijpelijk voor hem was. Bittere ervaringen hebben hem deze kennis verschaft GG 286.3

Het werk van menigeen, die zware verantwoordelijkheden draagt, wordt niet begrepen, zijn arbeid wordt niet gewaardeerd, totdat de dood hem in het graf legt. Wanneer anderen de lasten opnemen, die hij heeft afgelegd, en tegenover de moeilijkheden komen te staan, die hem omringden, zullen zij gaan begrijpen hoe zijn geloof en moed werden getoetst. Dan zien ze vaak de fouten niet meer, waarop ze maar al te gaarne afgaven. De ervaring leert hun meer medegevoel. God laat toe dat mannen geplaatst worden in verantwoordelijke posities. Wanneer zij fouten begaan, heeft Hij de macht dat te verbeteren of hen te ontslaan. We moeten oppassen dat we ons niet zelven het oordeel aanmatigen, gezien dit immers God toekomt. GG 286.4

De houding van David tegenover Saul bevat een les. Op Gods bevel was Saul als koning over Israël gezalfd. Uit hoofde van zijn ongehoorzaamheid, maakte de Heere bekend dat zijn koninkrijk van hem zou genomen worden; en toch, hoe minzaam, en hoffelijk, en vergevensgezind was het gedrag van David ten opzichte van hem! Het leven van David zoekende, kwam Saul in de woestijn en trad in dezelfde spelonk, waar David en zijn krijgsknechten verborgen lagen. „Toen zeiden de mannen van David tot hem: Zie de dag, in welke de Heere tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en gij zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen.... En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de Heere ver van mij zijn, dat ik die zaak doen zou aan mijn heer, de gezalfde des Heeren” (1 Samuël 24:5—7). De Heiland zegt ons: „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden” (Mattheus 7 :1, 2). GG 287.1

Denk er aan dat het verslag van uw leven spoedig aan Gods oog ontdekt zal worden. Denk er ook aan, dat Hij gezegd heeft: „Gij zijt niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die een ander oordeelt;.... want gij, die anderen oordeelt, doet dezelve dingen” (Romeinen 2:1). GG 287.2

Wij mogen ons niet kwaad maken over enig reëel of verondersteld onrecht, dat ons is aangedaan. Het eigen-ik is de vijand, die wij het meest moeten vrezen. Geen vorm van ondeugd heeft een rampzaliger uitwerking op het karakter dan menselijke toorn, die niet beheerst wordt door de Heilige Geest. Geen andere overwinning, die wij kunnen behalen, zal zo schitterend zijn als de overwinning behaald over het eigen- GG 287.3

We moeten er voor oppassen dat onze gevoelens niet zo gauw gekwetst worden. Wij leven, niet om over onze gevoelens of onze reputatie te waken, maar om zielen te redden. Wanneer we belangstelling gaan krijgen in de redding van zielen, dan houden we ermede op om op al die kleine verschillen te letten, die zich in onze omgang met een ander zo licht voordoen. Wat anderen ook over ons denken, of ons aandoen, behoeft onze eenheid met Christus, onze gemeenschap met de Geest niet te verstoren. „Wat lof is het, indien gij verdraagt, als gij zondigt, en daarover geslagen wordt? Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en daarover lijdt, dat is genade bij God” (1 Petrus 2:20). GG 288.1

Vergeld geen kwaad met kwaad. Neem zoveel als in uw vermogen is, alle oorzaak tot misverstand weg. Mijd de schijn des kwaads. Doe alles wat gij kunt, zonder opoffering van beginsel, om anderen te winnen. „Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; laat daar uw gave voor het altaar en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave” (Mattheus 5 : 23, 24). GG 288.2

Wanneer driftige woorden tegen u gebezigd worden, dien dan nooit van repliek in dezelfde geest. Bedenk dat „een zacht antwoord de grimmigheid afkeert” (Spreuken 15 : 1). En er ligt zo’n wonderlijke kracht in het zwijgen. Wanneer gij ingaat tegen iemand, die boos is, dan verergert dat de zaak. Maar toorn, die men zwijgend over zich heen laat gaan, in een zachte, vergevensgezinde geest, is spoedig voorbij. GG 288.3

Richt, onder een vloed van scherpe, vittende woorden, de geest op het Woord van God. Vul hart en verstand met Gods beloften. Wanneer ge slecht behandeld of valselijk beschuldigd zijt, herhaal dan, inplaats van een boos antwoord terug te geven, bij uzelven de kostelijke beloften: GG 288.4

„Wordt van het kwade niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede” (Romeinen 12 : 21). GG 288.5

„Wentel uw weg op de Heere en vertrouw op Hem; Hij zal het maken; en zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht en uw recht als de middag” (Psalm 37 : 5, 6). GG 288.6

„Er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden” (Lukas 12 : 2). GG 288.7

„Gij hadt de mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing” (Psalm 66 : 12). GG 288.8

Wij zijn geneigd voor sympathie en opbeuring naar onze medemensen te kijken, inplaats van op Jezus te zien. In Zijn genade en trouw staat God vaak toe, dat we in degenen, op wie we ons vertrouwen stellen, teleurgesteld worden, opdat we zullen leren hoe dwaas het is op mensen te vertrouwen en vlees tot onze arm te stellen. Laten we ten volle, nederig, onzelfzuchtig op God vertrouwen. Hij kent de smarten, die we tot in het diepste van ons wezen voelen, maar die we niet tot uitdrukking kunnen brengen. Wanneer alles duister en onverklaarbaar is, gedenk dan de woorden van Christus: „Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na deze verstaan” (Johannes 13 : 7). GG 289.1

Bestudeer de geschiedenis van Jozef en van Daniël. De Heere belette het complot der mannen niet, die hen zochten kwaad te doen; maar Hij zorgde ervoor dat al die bedenkselen tot bestwil strekten van Zijn dienstknechten, die temidden van strijd en beproeving hun geloof en trouw bewaarden. GG 289.2

Zo lang we in de wereld zijn, zullen we met strijdige invloeden te kampen hebben. Men zal ons soms prikkelen om ons humeur op de proef te stellen, maar door dit in de rechte geest te ondergaan, zullen de Christelijke deugden zich ontwikkelen. Wanneer Christus in ons woont, zullen we geduldig, vriendelijk en vergevensgezind zijn, opgewekt te midden van ergernis en prikkeling. Elke dag, elk jaar zullen we ons eigen-ik overwinnen en opgroeien in karakteradel. Dit is de ons toegewezen taak; maar die kan niet gedaan worden zonder de hulp van Jezus, zonder resoluutheid van wil, een vast omlijnd doel, aanhoudende waakzaamheid en volhardend gebed. Een ieder heeft een persoonlijke strijd te strijden. Zelfs God kan ons karakter niet veredelen of ons leven bruikbaar maken, zo wij niet met Hem medewerken. Zij, die zich onttrekken aan de strijd, verliezen de kracht en de vreugde der overwinning. GG 289.3

Wij behoeven voor onszelven geen aantekening te houden van beproevingen, moeilijkheden, narigheden en ellende. Al deze dingen staan in de boeken geschreven en de hemel zal zich daarover ontfermen. Wanneer we al die onaangename dingen gaan opsommen, verdwijnen vele dingen, die zo goed zijn om over te denken uit onze herinnering; zoals de genadevolle goedheid van God, waardoor we elk moment zijn omgeven, en de liefde, waarover de engelen zich verbazen, dat God Zijn Zoon gaf om voor ons te sterven. GG 289.4

Wanneer gij u niet opgewekt en blijde gevoelt, breng dan die gevoelens niet tot uiting. Werp geen schaduw over het leven van anderen. Een koude, zonneloze godsdienst trekt nooit zielen tot Christus. Dat drijft ze van Hem weg in de netten, die Satan gespreid heeft voor de voeten der afgedwaalden. Inplaats uw gedachten te bepalen bij uw ontmoedigingen, doet ge beter te denken aan de kracht, die gij kunt opvragen in Christus’ naam. Laat uw verbeelding zich bezig houden met de onzienlijke dingen. Laat uw gedachten zich richten op de duidelijke blijken van de grote liefde Gods voor u. Het geloof kan beproevingen verdragen, verzoekingen weerstaan, zich opheffen onder teleurstelling. Jezus leeft als onze Pleiter. Alles wat door Zijn bemid-deling verkregen wordt, behoort ons. GG 290.1

Denkt gij niet, dat Christus diegenen waardeert, die zich geheel aan Hem wijden? Denkt gij niet dat Hij diegenen bezoekt, die, evenals de geliefde Johannes in ballingschap, om Zijnentwille onder harde, moeilijke omstandigheden verkeren? God zal niet toelaten dat een van Zijn trouwe arbeiders alleen komt te staan om tegen een grote overmacht te strijden en overwonnen te worden. Hij bewaart als een kostbaar juweel een iegelijk, wiens leven met Christus verborgen is in Hem. Van zo iemand zegt Hij: „Ik zal u stellen als een zegelring; want u heb Ik verkoren” (Haggaï 2 : 24). GG 290.2

Spreek dan over de beloften; spreek over Jezus’ bereidheid om te zegenen. Hij vergeet ons niet voor een enkel moment. Wanneer, niettegenstaande moeilijke omstandigheden, we blijven vertrouwen in Zijn liefde, en ons met Hem afzonderen, zal het gevoel van Zijn tegenwoordigheid ons een diepe, rustige blijdschap geven. Van Zichzelve zei Christus: „Ik doe van Mijzelve niets; maar deze dingen spreek Ik gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. En Die Mij gezonden heeft is met Mij; de Vader heeft Mij niet alleen gelaten, want Ik doe altijd, wat Hem behagelijk is” (Johannes 8 : 28, 29). GG 290.3

De aanwezigheid des Vaders omringde Christus, en niets overkwam Hem dan wat oneindige liefde toestond voor de zegen der wereld. Hier was Zijn bron der vertroosting, en die is ook voor ons. Die vervuld is van Christus’ geest, blijft in Christus. Wat ook tot hem komt, komt van de Heiland, Die hem omringt met Zijn tegenwoordigheid. Niets kan hem overkomen, tenzij de Heere het toelaat. Al onze narigheden en smarten, al onze verzoekingen en beproevingen, al onze droefheid en kommer — kortom, alle dingen — werken te samen voor ons bestwil. Alle ervaringen en omstandigheden zijn Gods instrumenten, waardoor we het goede verkrijgen. GG 290.4

Wanneer we enig begrip hebben van de lankmoedigheid Gods tegenover ons, zullen we er niet toe komen anderen te oordelen of te beschuldigen. Hoe verbaasd zouden Christus’ metgezellen geweest zijn, toen Hij op aarde verkeerde, wanneer, na met Hem bekend geworden te zijn, zij Hem een enkel woord van beschuldiging, van vitterij, of van ongeduld hadden horen spreken. Laat ons nooit vergeten, dat zij, die Hem liefhebben, Zijn karakter moeten weerspiegelen. GG 291.1

,.Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde; met eer de een de ander voorgaande” (Romeinen 12 : 10). „Vergeldt niet kwaad voor kwaad of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen, wetende, dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegeningen zoudt beërven” (1 Petrus 3:9). GG 291.2

De Heere Jezus vraagt de erkenning van de rechten van ieder mens. De sociale rechten der mensen, en hun rechten als Christenen moeten in overweging genomen worden. Allen moeten behandeld worden met kiesheid en fijngevoeligheid, als de zonen en dochteren Gods. GG 291.3

De Christelijke leer zal aan de mens een zekere karakteradel verlenen. Christus was hoffelijk, zelfs tegenover Zijn vervolgers, en Zijn trouwe volgelingen zullen dezelfde geest openbaren. Zie naar Paulus, wanneer hij voor de heersers des lands geleid wordt. Zijn rede voor Agrippa is zowel een illustratie van ware hoffelijkheid als van overtuigende welsprekendheid. Het evangelie spoort niet aan tot de vormelijke beleefdheid der wereld, maar tot de hoffelijkheid, die voortspruit uit de ware zachtheid des harten. GG 291.4

De meest zorgvuldige beoefening van alle uiterlijke levensvormen is niet voldoende om alle wrevel, harde beoordeling en onwelvoegelijke taal uit te bannen. Ware loutering zal nooit gezien worden zolang het eigen-ik vooropgesteld wordt. Liefde moet in het hart wonen. Een radicaal Christen ontleent de motieven voor zijn doen en laten aan zijn diepgewortelde liefde voor zijn Meester. Uit de diepe grond van zijn affectie voor Christus ontspringt een onzelfzuchtige belangstelling voor zijn broeders. Liefde schenkt haar bezitter goedertierenheid en een juiste levenshouding. Zij tovert een blijde glans over het gelaat en beheerst de stem, zij veredelt en verheft het gehele wezen. GG 291.5

Het leven bestaat grotendeels niet uit grote offers, of geweldige daden, maar uit kleine dingen. Het zijn vaak de kleine dingen, ogenschijnlijk zo gering, dat men er geen aandacht aan schenkt, die ons leven ten goede of ten kwade beïnvloeden. Juist omdat wij falen de beproevingen, die in het kleine over ons komen, te verdragen, worden gewoonten gevormd en het karakter misvormd en wanneer dan zwaardere beproevingen komen, zijn we daar helemaal niet tegen bestand. Alleen wanneer we beginselvast zijn in de beproevingen van het dagelijkse leven, kunnen we standvastig en trouw blijven onder de gevaarlijkste en moeilijkste omstandigheden. GG 292.1

We zijn nooit alleen. Of wij Hem al of niet aannemen, we hebben een metgezel. Bedenk dat, waar gij ook zijt, wat gij ook doet, God aanwezig is. Niets dat gezegd, gedaan of gedacht wordt, ontgaat Zijn aandacht. Voor elk van uw woorden of daden hebt ge een getuige — de heilige God, Die de zonde verafschuwt. Denk daar altijd aan, alvorens gij iets zegt of doet. Als Christen zijt ge lid van het Koninklijk gezin, een kind van de hemelse Koning. Spreek geen woord, doe niets, dat oneer zal aanbrengen over „de goede naam, die over u geroepen is” (Jacobus 2:7). GG 292.2

Maak een nauwgezette studie van het goddelijk-menselijk karakter, en vraagt u aanhoudend af: „Wat zou Jezus doen, wanneer Hij in mijn plaats was?” Dat moet de maatstaf zijn van onze plicht. Plaats u niet nodeloos in het gezelschap van hen, die door hun gekunsteldheden uw bedoeling, om het goede te doen, verzwakken en uw geweten bevlekken. Doe onder vreemden, op straat, in de trein, of thuis, niets, dat ook maar de schijn van kwaad zou kunnen verwekken. Doe elke dag iets, om het leven, dat Christus heeft gekocht met Zijn eigen bloed, te verbeteren, te verfraaien en te veredelen. GG 292.3

Handel altijd uit beginsel, nooit impulsief. Temper de natuurlijke heftigheid van uw wezen door zachtheid en goedheid. Houd u niet op met onbezonnenheden en beuzelarijen. Laat geen zouteloze geestigheden over uw lippen komen. Zelfs de gedachten mag men niet uit de band laten springen. Deze moeten be- teugeld, onder de gehoorzaamheid van Christus gebracht worden. Ze moeten op heilige dingen gericht zijn. Dan, door de genade van Christus, zullen ze zuiver en waarachtig zijn. GG 292.4

We moeten ons voortdurend bewust zijn van de veredelende kracht van reine gedachten. De enige zekerheid voor iedere ziel bestaat in juiste denkwijzen. Zoals een mens „denkt in zijn hart, zo is hij” (Spreuken 23:7) (Engelse vertaling). De kracht der zelfbeheersing wordt sterker door oefening. Dat, wat in den beginne moeilijk scheen, wordt door aanhoudend beoefenen gemakkelijk, totdat zuivere gedachten en handelingen een gewoonte worden. Wanneer we willen, kunnen we ons afwenden van alles, dat minderwaardig en laag-bij-de-grond is, om op een hoger niveau te komen; we zullen door mensen gerespecteerd worden, en bij God een welbehagen hebben. GG 293.1

Beoefen de gewoonte om goed te spreken van anderen. Hebt een open oog voor de goede eigenschappen van hen, met wie gij omgaat en let zo weinig mogelijk op hun fouten en gebreken. Wanneer gij in de verleiding komt om u te beklagen over hetgeen iemand gezegd of gedaan heeft, prijs dan liever iets in het leven of karakter van die persoon. Geeft u meer over aan dankbaarheid. Looft God voor Zijn wonderlijke liefde, dat Hij Christus gaf om voor ons te sterven. We bereiken er niets mee door aanhoudend over onze grieven te denken. God vraagt ons, om onze gedachten te bepalen bij Zijn genade en Zijn weergaloze liefde, opdat wij Hem lof en dank kunnen brengen. GG 293.2

Vlijtige arbeiders hebben geen tijd om zich te bepalen bij de fouten en gebreken van anderen. We kunnen ons niet veroorloven om te vitten op de fouten en gebreken van anderen. Kwaadspreken is een tweevoudige vloek, die de spreker zwaarder treft dan de hoorder. Hij, die het zaad strooit van twist en tweedracht, oogst in zijn eigen ziel de dodelijke vruchten. Juist de daad om bij anderen naar het kwade te speuren, ontwikkelt het kwaad bij degenen, die dat doen. Door ons steeds te bepalen bij de fouten van anderen, worden we naar datzelfde beeld veranderd. Maar door op Jezus te zien, door te spreken over Zijn liefde en volmaaktheid van karakter, worden we veranderd naar Zijn beeld. Door beschouwing van het verheven ideaal, dat Hij ons voorhoudt, zullen we opgeheven worden in een zuivere en heilige atmosfeer, ja, tot in de tegenwoordigheid Gods. GG 293.3

Zeg liever, inplaats van anderen te becritiseren en te veroor delen: „Ik moet mijn eigen zaligheid uitwerken. Indien ik met Hem samenwerk, Die mijn ziel wil redden, dan moet ik mijzelve nauwgezet onderzoeken. Ik moet uit mijn leven al het boze wegdoen. Ik moet elke fout overwinnen. Ik moet een nieuw schepsel in Christus worden. Dan, inplaats van anderen, die tegen het kwade strijden, te verzwakken, kan ik hen sterken door bemoedigende woorden.” We staan vaak te onverschillig tegenover elkander. Te vaak vergeten we, dat onze medearbeiders kracht en bemoediging nodig hebben. Overtuig hen eens van uw belangstelling en sympathie. Help hen door uw gebeden, en maak hun bekend, dat ge dit gedaan hebt. GG 293.4

Allen, die belijden kinderen Gods te zijn, moesten er aan denken, dat ze als zendelingen in contact zullen komen met alle klassen van mensen. Daar zijn de beschaafden en de ruwen, de nederigen en de hovaardigen, de godsdienstigen en de septici, de opgevoeden en de onwetenden, de rijken en de armen. Al die verschiliende groepen kunnen niet op dezelfde wijze behandeld worden; nochtans hebben ze allen vriendelijkheid en sympathie van node. Door wederzijds contact zal onze geest gepolijst en veredeld worden. We zijn afhankelijk van elkander, verbonden met elkander door de koorden der menselijke broederschap. Of we nu heer, knecht, of vriend zijn, het is de wil des hemels, dat we elkander in het gebed gedenken, zodat iemands zwakte tot een kracht uitgroeit, die boven alles uitgaat. GG 294.1

Het is door de sociale relaties, dat de Christenheid in contact komt met de wereld. Iedere man of vrouw, die het goddelijke licht heeft ontvangen, moet dat licht laten schijnen op het duistere pad van hen, die met de betere weg niet bekend zijn. Die kracht van de maatschappelijke omgang, geheiligd door de Geest van Christus, moet aangewend worden om zielen tot de Heiland te brengen. Christus moet niet in het hart verborgen worden als een begeerde schat, heilig en geliefd, waarin enkel de bezitter zijn vreugde heeft. Wij moeten Christus in ons hebben als een waterbron, die opwelt tot in het eeuwige leven, en allen verkwikt, die met ons in contact komen. GG 294.2