Schreden Naar Christus

14/15

De gevaren van twijfel

Velen, en inzonderheid jonge Christenen, worden somtijds door twijfel aangevochten. Er zijn in de Bijbel vele dingen, die zij begrijpen noch verklaren kunnen, en nu gebruikt Satan zulke punten om hun geloof in de Schrift te ondermijnen. Zij vragen: “Waaraan kan ik de rechte weg toch onderkennen? Indien de Bijbel waarlijk Gods Woord is, hoe kan ik dan toch van die twijfel en die moeilijkheden bevrijd worden?” SC 104.1

God eist niet, dat wij iets geloven, zonder een voldoende grond te bezitten, waarop ons geloof rusten kan. Zijn bestaan, Zijn karakter, de geloofwaardigheid van Zijn Woord, al deze dingen worden door getuigenissen gestaafd, welke een beroep op ons verstand doen, en waarvoor overvloedig bewijs voorhanden is. Evenwel heeft God de mogelijkheid om te twijfelen niet weggenomen. Ons geloof moet op bewijzen en niet op schijn berusten. Wie aan twijfel de voorkeur geeft, kan genoeg gelegenheid vinden; daarentegen kunnen zij, wie het inderdaad om de waarheid te doen is, een overvloed van bewijzen vinden, waarop hun geloof bouwen kan. SC 104.2

Kortzichtige mensen kunnen het karakter en de werken van de Oneindige onmogelijk doorgronden. Voor het schranderste verstand en voor de meestontwikkelde denker blijft de Heilige steeds in donkerheid gehuld. “Kunt gij de geheimen Gods doorgronden, de Almachtige doorgronden ten einde toe? Zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten?” Job. 11:7, 8. SC 104.3

De apostel Paulus roept uit: “O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk Zijn wegen!” Rom. 11:33. Want “rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Zijn troon”. Ps. 97:2. In zo verre kunnen wij Zijn handelwijze begrijpen, dat wij zeker weten dat Hij Zijn oneindige kracht uit liefde en genade om onzentwil aanwendt. Wij kunnen zoveel van Zijn plannen begrijpen als goed voor ons is; voor het overige moeten wij ons vertrouwen stellen op de Hand, Die almachtig, en het Hart, Dat vol liefde is. SC 105.1

In Gods Woord, evenals in Zijn karakter, zijn verborgenheden, welke door geen sterveling kunnen begrepen worden. Hoe de zonde in de wereld gekomen is, Christus’ vleeswording, de wedergeboorte, de opstanding, en vele andere onderwerpen der Heilige Schrift, zijn te diep om ze te kunnen verklaren of zelfs volkomen te kunnen verstaan. Maar omdat wij die dingen niet begrijpen kunnen, zijn wij niet gerechtigd, de verborgenheden Zijner voorzienigheid in twijfel te trekken. Er is menig ding in de natuur, dat wij niet doorgronden kunnen. De geleerdste filosoof kan geen verklaring geven van het laagste verschijnsel der levensopenbaring. Allerwegen zijn wonderen, die onze bevatting te boven gaan. Het moet ons daarom niet bevreemden, als wij onbegrijpelijke verborgenheden op geestelijk gebied ontdekken. De moeilijkheid ligt aan de kant van de zwakheid en beperktheid van 's mensen geestvermogens. God heeft ons voldoende bewijs van Zijn Goddelijk karakter in de Schrift gegeven, en nu mogen wij dat Woord niet in twijfel trekken, omdat wij de verborgenheden Zijner voorzienigheid niet doorgronden kunnen. SC 105.2

De apostel Petrus zegt, dat er in de Schrift dingen voorkomen “moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige Schriften”. 2 Petr. 3:16. De twijfelaars beroepen zich op de moeilijkheden in de Schrift als een bewijs er tegen; doch daarin ligt waarlijk een sterk bewijs ten gunste van haar Goddelijke ingeving. Indien er niets in werd gevonden, dat wij niet gemakkelijk begrijpen konden, indien Gods grootheid en majesteit door kortzichtige mensen konden begrepen worden, dan zou de Bijbel geen onbetwistbaar bewijs van het Goddelijke auteurschap bevatten. De grootheid en het wonderbare der onderwerpen, daarin behandeld, behoorden ons te overtuigen, dat het Gods Woord is. SC 106.1

De Bijbel stelt de waarheden zo eenvoudig en toepasselijk aan de behoeften en begeerten van het menselijke hart voor, dat de geleerdsten zich er over verwonderd hebben; terzelfder tijd kunnen de eenvoudigen en ongeleerden de weg der zaligheid er in vinden. Eveneens liggen in die op zo eenvoudige wijze uitgedrukte waarheden, gedachten verborgen, welke 's mensen bevatting verre te boven gaan, zodat zij moeten worden aangenomen, omdat God het gezegd heeft. Aldus wordt het verlossingsplan voor ons ontvouwd, opdat een iegelijk moge zien wat hem te doen staat in zijn bekering tot God en het geloof in de Here Jezus Christus, opdat hij langs de door God bepaalde weg behouden worde. Onder die waarheden, welke zo gemakkelijk te begripen zijn, liggen verborgenheden, met welke Hij Zijn heerlijkheid bedekt verborgenheden, die door’s mensen verstand niet te doorgronden zijn, doch de ernstige zoeker naar waarheid met ontzag en geloof vervullen. Hoe meer hij de Bijbel onderzockt, hoe stelliger hij overtuigd wordt, dat dit boek het Woord van de levende God is, en des mensen rede buigt zich alzo voor de majesteit der Goddelijke openbarring. SC 106.2

Als wij zeggen dat wij de waarheden der Schrift niet ten volle kunnen begrijpenm, dan bekennen wij, dat een beperkt verstand het oneindige niet begrijpen kan; dat een mens met zijn beperkte kennis het doel van de Oneindige niet doorgronden kan. SC 107.1

De twijfelaar en de ongelovige verwerpen het Woord van God, omdat zij de verborgenheden niet peilen kunnen; zelfs, degenen, die belijden de Bijbel te geloven, zijn niet voor dit gevaar gevrijwaard, De apostel zegt: “Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos, ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God”. Hebr. 3:12. Het is prijzenswaardig de Schrift nauwkeurig te bestuderen ene de “diepten Gods”, 1 Cor. 3:10 te onderzoeken, voor zover die daarin geopenbaard zijn. “De verborgen dingen zijn voor ons en onze kinderen voor altijd”. Deut. 29:29. Doch het is Satans toeleg om het onderzoek van het verstand te verwarren. Een zekere mate van hoogmoed gaat met de beschouwing van de Bijdel gepaard, en daarom gevoelt men zich verslagen, als men neit elk gedeelte van de Schrift op voldoende wijze kan uitleggen. Zij beschouwen het te vernederend om te moeten bekennen, dat zij het geïnspireerde Woord niet begrijpen. Zij willen niet met geduld de tijd afwachten, dat God hun het verstand geven zal. Zij menen, dat 's mensen verstand in staat is om de Schrift in al haar volheid te omvatten, en nu zij daarin feilen, loochenen zij haar gezag. Weliswaar werd menige theorie en menige leerstelling opgeworpen, die geen grondslag in de Bijbel vond, ja geheel tegen zijn strekking indruiste. Velen zijn daardoor twijfelaars geworden; doch Gods Woord is daarvoor niet aansprakelijk, maar alleen de verkeerde opvatting of verdraaide voorstelling van de mensen. SC 107.2

Indien enig schepsel God of Zijn werken ten volle begrijpen kon, en het toppunt van kennis bereikt had, dan zou geen enkele waarheid ter ontdekking meer overgebleven zijn, alle wasdom in kennis ophouden, en de ontwikkeling van het verstand en het hart stilstaan. God zou niet langer alles in allen zijn; de mens zou geen vordering maken, omdat hij de grenzen der wetenschap bereikt had. Laten wij God danken, dat het niet zo is. Hij is de Oneindige; in Hem zijn “al de schatten der wijsheid en kennis verborgen”. Col. 2:3. Tot in alle eeuwigheid zal de mens onderzoeken en leren, maar toch niet volleerd worden in de schatten van Zijn wijsheid, goedheid en kracht. SC 108.1

God wil, dat de waarheden, in Zijn Woord vervat, reeds in dit leven duidelijk voor Zijn volk zullen worden. En deze kennis kan maar op één wijze verkregen worden. Gods Woord wordt ons duidelijk door de verlichting van die Geest, die hetzelve ingegeven heeft. “Zo weet ook niemand wat in God is, dan de Geest Gods”. “Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods.” 1 Cor. 2:11, 10. En de Zaligmaker beloofde Zijn volgelingen: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid... Want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen”. Joh. 16:13, 14. SC 108.2

God wil dat de mens zijn verstand zal gebruiken, en de Bijbel biedt een studie, welke voor dat doel niet kan worden overtroffen. Wij moeten ons er echter voor wachten, om het verstand te vergoden, dewijl het aan de zwakheden van de mens onderworpen is. Verlangen wij een helder verstand, opdat de duidelijke waarheden der Schrift voor ons bevattelijk mogen zijn, dan moeten wij de eenvoud en het geloof van een kind bezitten, gewilling zijn te leren, en de verlichting van de Heilige Geest inroepen. Een erkenning van Gods macht en wijsheid, gepaard aan het besef, dat wij Zijn grootheid niet doorgronden kunnen, behoort ons tot ootmoed te stemmen; daarbij moet Zijn Woord met hetzelfde ontzag worden opengeslagen, alsof wij ons tot de ijbel wenden, moet het verstand een hoger gezag erkennen; en het hart moet zich buigen voor de grote “IK ZAL ZIJN”. SC 109.1

Oppervlakkig beschouwd, zijn vele dingen moeilijk en duister, die echter door God duidelijk en eenvoudig worden gemaakt voor degenen, die ze begeren te verstaan. Zonder de leiding van de Heilige Geest staan wij voortdurend bloot aan het gevaar om de Schrift te verdraaien of verkeerd uit te leggen. Ook wordt de Bijbel in menig geval zonder profijt, ja zelfs tot nadeel gelzen. Indien het Woord van God zonder gebed en eerbied wordt geopend, indien de gedachten en de verlangens niet tot God uitgaan of in harmonie met Zijn wil zijn, dan is het verstand beneveld, dan wordt het ongeloof door het lezen van de Bijbel versterkt. De vijand legt beslag op de gedachten, en hij fluistert uitleggingen in, die niet zuiver zijn. Als het iemands toeleg niet is om met woord en daad in harmonie met God te zijn, om het even hoe geleerd hij ook moge zijn, zo zal hij lichtelijk tot een verkeerde opvatting van de Schrift geraken, en daarom is het gewaagd zich op zijn uitlegging te verlaten. En wie de Bijbel onderzoekt om er tegenstrijdigheden in te vinden, die mist de voorlichting des Geestes geheel. Tengevolge zijner blindheid zal zijn ongeloof op duidelijke en eenvoudige dingen stuiten, alsof het onoverkomelijke moeilijkheden waren. SC 109.2

Hoe hij het ook moge bemantelen, in de meeste gevallen is het vasthouden aan zekere zonden de werkelijke oorzaak waarom hij twijfelt. De vermaningen en bestraffingen van Gods Woord bevallen het hoogmoedig en zondelievend hart niet, uit dien hoofde zijn zij, die zich niets willen laten gezeggen, bereidwillig om deszelfs gezag te loochenen. Om tot de kennis der waarheid te geraken, moet er een oprechte begeerte bestaan om haar te kennen en van ganser harte te gehoorzamen. Wie de Bijbel in die geest bestudeert, zal er overvloedig bewijs in vinden, dat het Gods Woord is, en bovendien een schat van ken¬nis vergaderen, welke hem wijs kan maken tot zaligheid. SC 110.1

Christus heeft gezgd: “Indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten of hij van God komt”. Joh. 7:17. Instede van te strijden en te twisten over wat gij niet begrijpt, geef liever acht op het licht, dat u reeds beschijnt, dan zult gij weldra meerder licht ontvangen. Vervul, door de genade van Christus, elke plicht, die u duidelijk geworden is, dan zult gij in staat worden gesteld om datgene te begrijpen en te volbrengen, dat u nog twijfelachtig toeschijnt. SC 110.2

Het bewijs der ervaring staat open voor een ieder, zowel voor de geleerdsten als voor de onkundigsten. God nodigt ons eerst, om de werkelijkheid van Zijn Woord en Zijn beloften op de proef te stellen. Hij zegt: “Smaakt en ziet, dat de Here goed is”. Ps. 34:9. In plaats van op het getuigenis van anderen te vertrouwen, mogen wij het zelve beproeven. Voorts heeft Hij gezegd: “Bidt, en gij zult ontvangen”. Joh. 16:24. Zijn beloften zullen vervuld worden. Zij hebben nog nooit gefaald: zij kunnen het trouwens ook niet. Naarmate wij dichter bij Jezus komen en onszelf in de volheid Zijner liefde verheugen, zullen elke twijfel en alle duisternis verdwijnen voor het licht van Zijn aangezicht. SC 111.1

De apostel Paulus zegt, dat God ons “heeft verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde”. Col. 1:13. En een iegelijk, die van de duisternis is overgegaan in het licht, kan verzekeren, “dat God waarachtig is”. Joh. 3:33. Hij kan getuigen: “Ik had behoefte aan hulp, en heb ze bij Jezus gevonden. In al mijn nooddruft werd voorzien: de honger mijner ziel werd gestild: nu is de Bijbel mij de openbaring van Jezus Christus. Vraagt gij mij, waarom ik in Jezus geloof? SC 111.2

Omdat Hij mij een Goddelijk Zaligmaker is. Waarom ik de Schrift geloof? — Omdat ik daarin de stem van God gevonden heb, die tot mijn ziel spreekt”. Wij kunnen het getuigenis in onszelf hebben, dat de Bijbel waar is, dat Christus Gods Zoon is. Wij weten, dat wij geen kunstelijk verdichte fabelen zijn nagevolgd. SC 111.3

Petrus vermaant de broeders op te wassen “in de genade en in de kennis van onze Here en Heiland Jezus Christus”. 2 Petrus 3:18. Als Gods volk in de genade groeit, verkrijgt het voortdurend een beter begrip van Zijn Woord. Dan bespeurt het meer licht en schoonheid in de heilige waarheden. Dit is de ervaring der gemeente al de eeuwen door geweest, en zij zal het ten einde toe blijven. “Maar het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag” Spr. 4:18. SC 112.1

Het geloof stelt ons in staat een blik in de toekomst te werpen en Gods beloften te omhelzen, waardoor ons verstand ontwikkelt, onze geestvermogens zich met de Goddelijke zullen verenigen, en al onze kracht in aanraking met de Bron van het licht zal worden gesteld. Wij mogen ons in het vooruitzicht verheugen, dat al wat ons nu duister is, alsdan duidelijk zal worden gemaakt; de dingen, die nu moeilijk te begrijpen zijn, zullen eindelijk hun oplossing vinden; en waar ons beperkt verstand niets dan verwarring en mislukte plannen meende te vinden, zullen wij alsdan een heerlijke en volmaakte harmonie ontdekken. “Want nu zien wij nog door een spiegel in raadselen doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle ken¬nen, zoals ik zelf gekend ben”. 1 Cor. 13:12. SC 112.2