Schreden Naar Christus

8/15

Geloof en aanneming

Nu uw geweten levend gemaakt is door de Heilige Geest, hebt gij enigermate een begrip van de snoodheid der zonde, alsmede van haar kracht, schuld en ellende; gij beschouwt haar nu met afkeer. Gij gevoelt, dat de zonde een scheiding tussen u en God gemaakt heeft; dat gij aan de slavernij van het kwade gekluisterd zijt. Hoe meer gij worstelt om vrij te komen, hoe meer gij uw onmacht beseft. Uw bedoelingen zijn niet zuiver; uw hart is onrein. Gij ziet nu, dat uw leven een baatzuchtig en zondig leven is. Gij haakt naar vergiffenis, naar reiniging, naar vrijheid. Wat kunt gij doen, om in harmonie met God te komen, zodat Zijn beeld weer in u hersteld wordt? SC 50.1

Gij hebt behoefte aan vrede, 's hemels vergiffenis, vrede en liefde. Geld kan dat niet kopen, kennis noch wijsheid kunnen dat verschaffen; door eigen pogen kunt gij u dat nooit ten eigendom maken. God biedt ze u daarentegen als een gift aan, “zonder geld en zonder prijs”. Jes. 55:1. Ze zijn de uwe, zodra gij uw hand er slechts naar uitsteekt. De Here zegt: “Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol”. Jes. 1:18. “Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste”. Ezech. 36:26. Gij hebt uw zonden van harte beleden. Gij hebt uzelf aan God overgegeven. Vraag Hem nu om u van uw zonden te reinigen en u een nieuw hart te geven. Geloof dan, dat Hij het doen zal, omdat Hij het beloofd heeft. Jezus heeft ons geleerd, dat wij geloven moeten, dat de gaven, welke God beloofd heeft, de onze zullen worden, als wij er gelovig om vragen. Jezus genas de zieken van hun krankheden als zij geloof in Zijn kracht hadden, Hij hielp hen in de zienlijke dingen, opdat zij Hem in de onzienlijke vertrouwen mochten, en er alzo toe geleid zouden worden om te geloven, dat Hij de kracht bezit om de zonden te vergeven. Dat zeide Hij uitdrukkelijk, toen Hij de geraakte genas: “Maar opdat gij weten moogt, dat de Zoon des mensen macht heeft op aarde zonden te vergeven — toen zeide Hij tot de verlamde: Sta op, neem uw bed op en ga naar uw huis”. SC 50.2

In het Evangelie van Johannes staat eveneens. “Maar deze zijn geschreven opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in Zijn Naam”. Joh. 20:31. SC 51.1

Wanneer wij in de Bijbel lezen hoe Jezus de kranken genezen heeft, dan kunnen wij daaruit leren, hoe men in Hem tot vergiffenis van zonden geloven moet. Slaan wij de geschiedenis van de lamme te Bethesda eens op. De arme lijder was hulpeloos; gedurende acht en dertig jaren had hij zijn benen niet kunnen gebruiken. Desniettemin beval Jezus hem: “Sta op, neem uw beddeke op en wandel”. Hierop had de zieke kunnen antwoorden: “Here, indien Gij mij genezen wilt, zo zal ik Uw woord gehoorzamen”. Maar neen, hij geloofde Jezus’ woord, geloofde, dat hij genezen was, en daarom stond hij ogenblikkelijk Op hij wilde gaan,en daroom ging hij.Op hed woord van jezus sande hij zich in,en torstond ontving hij de kracht Hij werd genezen. SC 51.2

Insgelijks is het met u gesteld, zondaar. Gij kunt geen verzoening voor uw zonden doen, noch uw hart veranderen, noch u zelf heilig maken. Maar God belooft alles te doen door Christus. Geloof eenvoudig die belofte. Belijd uw zonden en geef uw hart aan God. Onderwerp uw wil aan Zijn dienst. Juist zo zeker als gij dat doet, zal God Zijn beloften nakomen. Als gij de belofte gelooft, — gelooft, dat Hij u vergeven en gereinigd heeft, — dan maakt God haar tot een werkelijkheid; gij wordt genezen, juist zoals Christus de verlamde kracht schonk om te gaan, toen deze geloofde, dat hij genezen was. Op uw geloof is het zo. SC 52.1

Wacht niet op het gevoel, dat gij genezen zijt, maar zeg: “Ik geloof het; het is zo, niet omdat ik het voelen kan, maar omdat God het beloofd heeft”. SC 52.2

Jezus zegt: “Daarom zeg Ik u, al wat gij bidt en begeert, gelooft dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden”. Marc. 11:24. De voorwaarde bij deze belofte is, dat wij naar Zijn wil bidden. Maar het is Gods wil, ons van de zonden te reinigen, ons tot Zijn kinderen te maken en een geheiligd leven te doen leiden. Bijgevolg mogen wij om deze zegeningen vragen, en geloven, dat wij ze ontvangen zullen, ja, God er bij voorbaat voor danken, dat wij ze ontvangen hebben. Wij mogen naar Jezus gaan om gereinigd te worden, opdat wij zonder schaamte of berouw voor de wet volstaan kunnen. “Zo is er dan nu geen veroordeling voor hen, die in Christus Jezus zijn”. Rom. 8:1. SC 52.3

Van nu af behoort gij niet uzelf toe; gij zijt voor een dure prijs gekocht. “Wetende dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel... maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam”. 1 Petr. 1:18, 19. Door eenvoudig God te geloven heeft de Heilige Geest een nieuw leven in het hart verwekt. Gij zijt als kind in het huisgezin Gods geboren, en Hij bemint u even innig als Zijn geliefde Zoon. SC 53.1

Onttrek uzelf niet, nadat gij uw hart aan Jezus gegeven hebt; wend u niet van achter Hem af, maar zeg dagelijks: “Ik behoor Christus toe; ik heb mijzelf aan Hem gegeven”. Vraag Hem om Zijn Geest, opdat die u staande houde. Gelijkerwijs gij Zijn kind wordt door uzelf aan Hem te geven en Hem te geloven, zo moet gij ook in Hem leven. De Apostel zegt: “Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem”. Col. 2:6. SC 53.2

Sommigen menen, dat zij een proeftijd moeten doormaken en de Here het bewijs leveren, dat zij veranderd zijn alvorens zij zich Zijn zegen mogen toeëigenen. Zij hebben nu reeds aanspraak op Gods zegen. Zonder Zijn genade en de invloed van de Geest van Christus om hun zwakheden te hulp te komen, kunnen zij het kwade niet weerstaan. Jezus verlangt, dat wij tot Hem komen, zoals wij zijn, zon-dig, hulpeloos en afhankelijk. Met al onze zwakheden, dwaasheden en zonden mogen wij Hem berouwend te voet vallen; Hij stelt er een eer in om ons in Zijn liefde te omarmen, onze wonden te verbinden, en ons van alle onreinheid te zuiveren. SC 53.3

Duizenden begaan een misslag op dit punt; zij geloven niet, dat Jezus hun persoonlijk de schuld vergeeft. Zij geloven God niet op Zijn woord. Allen, die aan de voorwaarden voldoen, mogen in zich de overtuiging omdragen, dat een vergiffenis van elke zonde in de kwijtschelding begrepen is. Weg met de gedachte, dat Gods beloften niet voor u bestemd zijn! Zij zijn voor iedere boetvaardige overtreder. De gedienstige engelen zullen de gelovige al de genade en sterkte doen toekomen, welke Christus voor hem verworven heeft. De snoodste zondaar kan kracht, reinheid en rechtvaardigheid putten uit Jezus, Die voor Hem gestorven is. Hij is bereid om hem te ontdoen van de klederen, die met zonden bezoedeld en bevlekt zijn, en hem de klederen der gerechtigheid aan te trekken; Hij wil niet, dat hij sterft, maar dat hij leeft. God behandelt ons niet zoals de mensen elkander behandelen. Zijn gedachten zijn gedachten van genade, liefde en het tederste medelijden. Hij zegt: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij zich over hem ontfermen — en tot onze God, want Hij vergeeft veelvuldig”. “Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost”. Jes. 55:7, 44:22. SC 53.4

“Want Ik heb geen welgevallen aan de dood van wie sterven moet, luidt het woord van de Here Here; daarom bekeert u opdat gij leeft”. Ezech. 18:32. Satan is gereed u van de zalige verzekering Gods te beroven. Hij wenst u iedere straal van hoop en licht te ontnemen; maar ge moet hem dat niet toestaan. Luister niet naar de verleider, maar zeg: “Jezus is gestorven, opdat ik moge leven. Hij heeft mij lief, en wil niet, dat ik verloren ga. Ik heb een medelijdende hemelse Vader, niettegenstaande ik Zijn liefde smadelijk bejegend en Zijn goederen doorgebracht heb; ik zal opstaan en tot mijn vader gaan en zeggen: SC 54.1

“Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer dagloners”. De gelijkenis verhaalt ons, hoe de zwerveling ontvangen werd: “En toen hij nog ver af was, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewogen. En hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem”. Luc. 15:18-20. SC 55.1

Hoe aangrijpend en indrukwekkend deze gelijkenis ook zij, zo geeft zij ons toch slechts een klein begrip van het oneindig medelijden van de hemelse Vader. De Here heeft door een Zijner profeten laten zeggen: “Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid”. Jer. 31:3. Terwijl de zondaar nog ver van des Vaders huis ver-wijderd leeft, en zijn goed in een vreemd land doorbrengt, gaat reeds zijns Vaders hart in sterk verlangen tot hem uit; elk verlangen om tot God weder te keren is slechts een erbarmelijk smeken van Zijn Geest, die de zwerveling roept en trekt om tot des Vaders liefderijk hart terug te keren. SC 55.2

Kunt gij, lettende op de rijke beloften in de Schrift, nog twijfelen? Kunt gij geloven, dat God de arme zondaar, die verlangt weder te keren en zijn zonden te verzaken, op een hardvochtige wijze verhindert om berouwend tot Hem te komen? Weg met zulke gedachten! Niets kan u meer schaden dan zulk een denkbeeld van onze hemelse Vader te koesteren. Hij haat de zonde, maar heeft de zondaar lief; Hij heeft Zichzelf in Christus gegeven, opdat een iegelijk, die wil, behouden worde en de eeuwige gelukzaligheid in het rijk der heerlijkheid geniete. Hij had Zijn liefde voor ons in geen kernachtiger noch tederder woorden kunnen uitdrukken. Hij zegt: “Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet”. Jes. 49:15. SC 55.3

Heft uw hoofden op, gij die daar beeft en twijfelt, want Christus is onze Voorspraak. Dankt God voor de gift van Zijn geliefde Zoon, en bidt Hem, dat Hij niet tevergeefs voor u gestorven zij. De Geest nodigt u heden. Komt van ganser harte tot Jezus en eigent u Zijn zegen toe. SC 56.1

En als gij de beloften leest, bedenkt dan, dat het uitdrukkingen zijn van onuitsprekelijke liefde en medelijden. Het grote hart van de Oneindige in liefde gaat tot de zondaar in innerlijke erbarming uit. “In Welke wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden”. Efeze 1:7. Ja, geloof vrij, dat God uw Helper is. Hij wenst Zijn evenbeeld in de mens te herstellen. Als gij maar met berouw en belijdenis tot Hem gaat, dan zal Hij tot u genaken met genade en vergiffenis. SC 56.2