Gezin En Gezondheid
Drankzucht kan genezen worden
Overal is een werk te doen voor hen, die het slachtoffer zijn geworden van de drankzucht. Velen uit de gelederen der jeugd, komende uit de kerken, godsdienstige inrichtingen en belijdende Christelijke gezinnen, gaan de weg op van het verderf. Door hun onmatige gewoonten stellen zij zich bloot aan ziekte en door hun zucht naar geld om hun zondige begeerten te bevredigen, gaan ze oneerlijke practijken uitoefenen. Ge-zondheid en karakter gaan daaraan te gronde. Vervreemd van God, gebannen uit de samenleving, voelen deze arme zielen, dat ze zonder hoop zijn, noch voor dit leven, noch voor het komende. De harten der ouders zijn vol bittere smart. De mensen beschouwen deze dwalenden als hopeloze gevallen, maar zo doet God niet. Hij begrijpt al de omstandigheden, die van hen gemaakt hebben, wat ze zijn, en vol erbarming ziet Hij op hen neer. Dit is een groep, die hulp vereist. Laten we er voor zorgen, dat ze nooit kunnen zeggen: „Niemand bekommert zich om mijn ziel.” GG 126.1
Onder de slachtoffers van de drankzucht zijn mensen uit alle standen en beroepen. Mannen van hoge positie, met eminente talenten, en grote kundigheden, hebben zich door hun begeerte laten leiden, tot zij aan de verleiding geen weerstand meer konden bieden. Sommigen van hen, die zich eens in goede welstand bevonden, zijn dakloos, zonder vrienden, en door ziekte en ellende zijn ze in verval geraakt. Ze hebben hun zelfbeheersing verloren. Wordt hun de helpende hand niet toegestoken, dan zinken ze steeds dieper en dieper. Bij hen is die zelfbevrediging geen morele zonde, maar een ziekte in hun gestel. GG 126.2
Wanneer we de drankzuchtigen helpen, moeten we, zoals ook Christus vaak deed, eerst aandacht schenken aan hun physieke toestand. Zij hebben gezonde, niet-prikkelende spijzen en dranken nodig, heldere kleding, met de gelegenheid zich flink te kunnen wassen. Zij moeten verkeren in een prettige atmosfeer, waar verheffende Christelijke invloeden van uitgaan. In elke stad moest een inrichting zijn, waar de verslaafden aan slechte gewoonten geholpen konden worden om hun ketenen te verbreken. Alcohol wordt door velen beschouwd als de enige troost in hun benarde toestand, maar dit behoeft niet zo te zijn, indien de belijdende Christenen, inplaats van te doen zoals de priester en de Leviet, het voorbeeld zouden volgen van de barmhartige Samaritaan. GG 126.3
Wanneer de dronkaard gaat inzien hoe diep hij gezonken is, doe dan alles wat gij kunt om te laten zien, dat gij zijn vriend zijt. Spreek geen woord van berisping. Geef door geen daad of blik blijk van enig verwijt of afkeer. Zeer waarschijnlijk heeft de arme ziel een afkeer van zichzelven. Help hem uit de diepte naar boven. Spreek woorden, die het geloof zullen aanwakkeren. Probeer elke goede trek in zijn karakter te versterken. Leer hem, hoe hij zijn verval moet te boven komen. Laat hem zien, dat het hem mogelijk is zó te leven, dat hij de eerbied van zijn medemensen kan afdwingen. Help hem de waarde te zien van de talenten, die God hem gegeven heeft, maar die hij verzuimd heeft te gebruiken. GG 129.1
Hoewel de wil gedemoraliseerd en verzwakt is, is er hoop voor hem in Christus. Hij zal in het hart hogere impulsen en heiliger verlangens opwekken. Moedig hem aan zich vast te klemmen aan de hoop, die voor hem in het Evangelie verankerd ligt. Open de Bijbel voor de aangevochten, worstelende ziel, en wijs hem steeds en steeds opnieuw op de beloften Gods. Deze beloften zullen voor hem zijn gelijk de bladeren van de boom des levens. Ga geduldig met uw pogingen voort, totdat met een blij gemoed, de bevende hand wordt gelegd op de hoop der verzoening door Christus. GG 129.2
Gij moet degenen, die gij tracht te helpen, niet loslaten, anders zult gij de overwinning nooit behalen. Zij zullen aanhoudend tot het kwaad verleid worden. Steeds en steeds weer zullen ze bijna overwonnen worden door hun verlangen naar sterke drank; steeds en steeds weer zullen ze misschien vallen; maar staak daarom uw pogingen niet. GG 129.3
Zij hebben besloten om te proberen, Christus in hun leven na te volgen; maar hun wilskracht is verzwakt, en ze moeten onder voortdurend toezicht blijven van hen, die over zielen waken, wetende dat ze eens daarover rekenschap moeten afleggen. Zij hebben hun mannelijke krachten verloren, en die moeten ze terug winnen. Velen hebben te strijden tegen sterke, overgeërfde neigingen ten kwade. Onnatuurlijke begeerten, zinnelijke impulsen, waren vanaf de geboorte hun erfdeel. Deze moeten onder nauwlettende controle staan. GG 129.4
Van binnenen van buitenuit strijden goed en kwaad om de heerschappij. Zij, die zulke ervaringen nooit beleefd hebben, kunnen zich geen denkbeeld vormen van die bijna niet te overwinnen kracht der begeerte, en de hevigheid van de strijd tussen de gewoonten der zelfbevrediging en het besluit om in alle dingen matig te zijn. Steeds en steeds opnieuw moet die strijd worden uitgevochten. GG 130.1
Velen, die tot Christus getrokken zijn, zullen niet de zedelijke moed hebben om de strijd tegen de begeerte en lust vol te houden. Maar degene, die zich over hen ontfermt, moet zich niet laten ontmoedigen. Zijn het alleen diegenen, die uit de diepste diepten gered worden, die wederom terug zinken? GG 130.2
Denk er aan, dat gij uw werk niet alleen doet. Dienende engelen verenigen hun krachten met die van elke trouwe zoon en dochter Gods. En Christus is de genezing brengende. De grote Heelmeester zelve staat naast Zijn trouwe arbeiders, en zegt tot de berouwvolle ziel: „Kind, uw zonden zijn u vergeven” (Markus 2:5). GG 130.3
Velen zijn er onder de uitgeworpenen, die zich zullen vastklemmen aan de hoop, die zij in het Evangelie kunnen vinden, en die het koninkrijk der hemelen zullen binnen gaan, terwijl anderen, die onder goede omstandigheden een groot licht ontvingen, maar dit niet op prijs stellen, in de buitenste duisternis zullen gelaten worden. GG 130.4
De slachtoffers van verkeerde gewoonten moet de noodzakelijkheid bijgebracht worden om zichzelven te helpen. Anderen mogen hun best doen om hen uit de diepte op te heffen, de genade Gods moge rijkelijk geboden worden, Zijn engelen mogen hulp verlenen; maar alles zal tevergeefs zijn, zo zij niet opgewekt worden om persoonlijk de strijd voor hun eigen bestwil te strijden. GG 130.5
De laatste woorden van David tot Salomo, toen nog een jonge man, die weldra de kroon van Israël zou ontvangen, waren: „Zo wees sterk, en wees een man” (1 Koningen 2:2). Tot ieder mensenkind, aanspraak makende op een onverderfelijke kroon, zijn deze woorden der inspiratie gesproken: „Zo wees sterk, en wees een man.” GG 130.6
Die zich aan zelfbevrediging overgeven, moeten zó geleid worden, dat ze zien en voelen dat een grote, zedelijke vernieuwing nodig is, willen ze werkelijk weer mannen worden. God vraagt hen om zich op te maken om in de kracht van Christus hun eigen, door God gegeven, mannelijke kracht terug te winnen, die opgeofferd is aan zondige lusten. GG 131.1
Kampende met de sterke macht der verleiding, voelende hoe krachtig het verlangen is naar zelfbevrediging, roept menig man in wanhoop uit: „Ik kan geen weerstand bieden aan het kwade.” Zeg hem, dat hij daartoe in staat is, dat hij moet volhouden. Hij mag steeds en steeds weer de nederlaag hebben geleden, maar dat behoeft niet altijd zo te blijven. Hij is zwak in zedelijke kracht en wordt beheerst door de gewoonten van een zondig leven. Zijn beloften en besluiten zijn gelijk sneeuw voor de zon. De kennis van zijn gebroken beloften en niet nagekomen geloften verzwakt zijn vertrouwen in zijn eigen oprechtheid en wekt bij hem het gevoel, dat God hem niet aanneemt of hem in zijn pogen steunt. Maar hij behoeft niet te wanhopen. GG 131.2
Zij, die hun vertrouwen op Christus stellen, behoeven niet verslaafd te blijven aan een of andere overgeërfde of gekoesterde gewoonte of neiging. Inplaats van aan de lagere natuur gebonden te zijn, kunnen ze elke begeerte of hartstocht in toom houden. God heeft ons niet losgelaten om in onze eigen begrensde krachten met het kwade te strijden. Welke ook onze geërfde of gekoesterde neigingen ten kwade zijn, toch kunnen we overwinnen door de kracht, welke Hij ons wil schenken. GG 131.3
Wat de beproefden in de eerste plaats nodig hebben, is een juist begrip van de ware wilskracht. Dat is de besturende macht in de natuur van de mens, de kracht om een besluit te nemen, te kiezen. Alles hangt af van de juiste actie van de wil. Verlangens naar goedheid en reinheid zijn best, zover als ze gaan; maar wanneer het daarbij blijft, zijn ze niets waard. Velen gaan hun ondergang tegemoet, hopende en verlangende hun boze neigingen te overwinnen. Zij komen niet tot de overgave van de wil aan God. Zij komen niet tot de keuze om Hem te dienen. GG 131.4
God heeft ons de kracht gegeven om te kiezen en het staat aan ons om die kracht te beoefenen. Wij kunnen onze harten niet veranderen, wij kunnen onze gedachten, onze impulsen, onze affectie’s niet beheersen. Wij kunnen ons zelven niet rein maken, geschikt voor de dienst Gods. Maar we kunnen kiezen God te dienen; we kunnen Hem onze wil overgeven; dan zal Hij in ons werken „beide het willen en werken naar Zijn welbehagen”. Zo zal onze gehele natuur gebracht worden onder het beheer van Christus. GG 131.5
Door de juiste beoefening van de wil zal een algehele verandering in het leven tot stand komen. Door de overgave van de wil aan Christus, verbinden wij ons met Goddelijke kracht. We ontvangen kracht van boven om ons staande te houden. Een rein en edel leven, een leven van overwinning over begeerte en hartstocht is mogelijk voor een ieder, die zijn zwakke, weifelende, menselijke wil verbindt met de almachtige, onveranderlijke wil Gods. GG 132.1
Zij, die te worstelen hebben met de kracht der begeerte, moeten onderwezen worden in de beginselen van een gezonde leefwijze. Zij moeten gewezen worden op het feit, dat overtreding van de gezondheidswetten, door het verwekken van ziekelijke toestanden en onnatuurlijke verlangens, de grond legt voor de drankzucht. Alleen wanneer ze in hun leven gehoorzaamheid aan de gezondheidsbeginselen aan de dag leggen, kunnen ze verwachten bevrijd te worden van het verlangen naar onnatuurlijke opwekkende middelen. Gezien zij aangewezen zijn op Goddelijke kracht om de ketenen der begeerte te verbreken, moeten ze met God samenwerken door gehoorzaamheid aan Zijn wetten, zowel zedelijk als physiek. Zij, die bezig zijn met zich om te schakelen, moeten een of andere arbeid verrichten. GG 132.2
Zij, die voor de gevallenen arbeiden, zullen in velen teleurgesteld worden, die de beste beloften voor de toekomst inhielden. Velen ondergaan slechts een oppervlakkige verandering ten aanzien van hun gewoonten en praktijken. Zij worden door een impuls gedreven, en ogenschijnlijk hebben ze voor een tijdje een verandering ten goede ondergaan; maar er heeft zich geen wezenlijke verandering des harten voorgedaan. Zij koesteren dezelfde eigenliefde, hebben nog steeds dezelfde hunkering naar oppervlakkige genoegens, hetzelfde verlangen naar zelfbevrediging. Ze hebben geen begrip van het werk der karaktervorming, en men kan op hen niet bouwen als op mannen van beginsel. Ze hebben hun verstandelijke en geestelijke krachten op een laag peil gebracht door toe te geven aan lust en begeerte, en dit maakt hen zwak. Ze zijn wispelturig en onbestendig. Hun impulsen gaan uit naar de zinnelijkheid. Deze mensen zijn vaak een bron van gevaar voor anderen. Waar ze beschouwd worden als mannen en vrouwen, die een verandering ten goede hebben ondergaan, vertrouwt men hun verantwoordelijkheden toe, en dan komen ze op plaatsen, waar de onschuldige door hun invloed verdorven wordt. GG 132.3
Zelfs zij, die er ernstig naar streven een verandering ten goede in hun leven aan te brengen, lopen nog aanhoudend gevaar. Ze moeten zowel met wijsheid als met zachtheid behandeld worden. De neiging om hen, die uit de diepste diepten zijn gered, te vleien en te verheerlijken, werkt soms weer mee tot hun ondergang. De praktijk om mannen en vrouwen uit te nodigen om in het openbaar te getuigen van hun zondig leven, houdt een groot gevaar in zowel voor de spreker als voor de hoorders. Het aanhoudend denken aan voorvallen uit het zondige leven is verderfelijk voor het verstand en de ziel. En het op de voorgrond plaatsen van de geredden, is voor hen nadelig. Velen gaan dan denken, dat hun zondig leven hun een zekere onderscheiding verleent. Een hang naar vermaardheid en een geest van zelfvertrouwen worden gewekt, die op den duur fataal zijn voor de ziel. Alleen wanneer ze niet zo op zichzelven bouwen, maar zich afhankelijk voelen van de genade van Christus, kunnen ze staande blijven. GG 133.1
Allen, die blijk hebben gegeven van een ware bekering, moeten aangomoedigd worden om voor anderen te werken. Laat niemand een ziel terugstoten, die de gelederen van Satan verlaten heeft om Christus te dienen. Wanneer iemand blijk geeft, dat de Geest van God in hem worstelt, bemoedigt hem dan in alle opzichten om in ‘s Heeren dienst te treden. „En ontfermt u wel eniger, onderscheid makende” (Judas 22). Zij, die wijs zijn in de wijsheid, die van God komt, zullen zielen zien, die hulp nodig hebben, zij, die werkelijk tot inkeer zijn gekomen, maar die zich niet zonder bemoediging aan de hoop durven vastklemmen. De Heere zal de harten Zijner dienstknechten week maken om deze berouwvollen in hun liefdevolle gemeenschap op te nemen. Hoe groot ook de zonden zijn, waarin ze steeds terugvielen, hoe diep ze ook gezonken zijn; wanneer ze als boet- vaardigen tot Christus komen, zal Hij ze aannemen. GG 133.2
Stel ze dan in de gelegenheid iets voor Hem te doen. Wanneer ze willen werken om anderen te redden uit de afgrond des verderfs, waaruit zij zelven verlost zijn, geeft hun dan een kans. Brengt hen in aanraking met ervaren Christenen, opdat ze in geestelijke kracht zullen toenemen. Vult hun harten en handen met arbeid voor de Meester. Wanneer de ziel verlicht wordt, zullen sommigen, die ogenschijnlijk het meest aan de zonde verkleefd waren, succesvolle arbeiders worden voor juist zulke zondaren als zij zelven eens geweest zijn. Door het geloof in Christus, zullen sommigen in die arbeid op de voorgrond treden en zullen hun in het werk der zieleredding verantwoordelijkheden worden toevertrouwd. Zij zien waar hun eigen zwakheid ligt, ze zijn zich de ontaarding van hun natuur bewust. Zij kennen de kracht der zonde, de macht van de verkeerde gewoonte. Zij realiseren zich hun onmacht om zonder de hulp van Christus te overwinnen, en hun aanhoudende smeekbede is: „Ik vertrouw mijn hulpeloze ziel aan U toe.” GG 134.1
Dezulken kunnen anderen helpen. Hij, die beproefd is en met de verzoeking geworsteld heeft, wiens hoop bijna als rook was vervlogen, maar die gered werd door het aannemen van een boodschap der liefde, kan begrip krijgen voor de wetenschap der zieleredding. Hij, wiens hart gevuld is met de liefde voor Christus, omdat hijzelve gevonden is door de zoekende Heiland en tot de kudde is teruggebracht, weet, hoe hij de verlorenen moet zoeken. Hij kan zondaren wijzen op het Lam Gods. Hij heeft zichzelve zonder enige terughouding aan God overgegeven en is aangenomen in de geliefde Zoon. De hand, die in zwakheid werd uitgestoken om gered te worden, werd gegrepen. Door de dienende arbeid van zodanige mensen, zullen vele verloren zonen teruggebracht worden tot de Vader. GG 134.2
Voor iedere ziel, die worstelt om uit een leven der zonde op te rijzen tot een leven der reinheid, is het grote machtselement gelegen in de „ene Naam onder de hemel, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden” (Handelingen 4 : 12). „Zo iemand dorst heeft” naar een zalige hoop, naar bevrijding uit de ketenen der zonde, dan zegt Christus „die kome tot Mij en drinke” (Johannes 7:37). Het enige geneesmiddel tegen de ondeugd is de genade en de macht van Christus. GG 134.3
De goede voornemens, die iemand in eigen kracht vormt, zijn niets waard. Alle geloften ter wereld zijn niet in staat de macht van de ingekankerde boze gewoonten te breken. Nooit zullen mensen matigheid betrachten in alle dingen, tenzij hun harten vernieuwd zijn door Goddelijke genade. Wij kunnen onszelven niet één moment buiten de zonde stellen. Elk moment zijn we van God afhankelijk. GG 134.4
Een ware hervorming begint met de reiniging der ziel. Ons werk voor de gevallenen zal dan alleen werkelijk succes bereiken, wanneer de genade van Christus het karakter hervormt en de ziel tot de levende gemeenschap met God wordt gebracht. Christus leidde een leven van volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet, en daarin stelde Hij een voorbeeld voor ieder menselijk wezen. Zoals Hij leefde in deze wereld, moeten ook wij leven, door Zijn kracht en onder Zijn leiding. GG 135.1
In ons werk voor de gevallenen, moeten de eisen van Gods wet en de noodzaak om Hem trouw te zijn, gegrift worden in hart en ziel. Verzuim nooit te laten zien, dat er een merkbaar verschil is tussen degene, die God dient en degene, die Hem niet dient. God is liefde, maar Hij kan een opzettelijke verwerping van Zijn geboden niet dulden. De verordeningen van Zijn bestuur zijn van dien aard, dat de mensen aan de consequenties van ontrouw niet ontkomen. Alleen degenen, die Hem verheerlijken, kan Hij verheerlijken. ‘s Mensen gedrag in deze wereld beslist over zijn eeuwig lot. Wat hij gezaaid heeft, moet hij ook oogsten. De wet van oorzaak en gevolg doet zich gelden. GG 135.2
Niets minder dan volmaakte gehoorzaamheid kan aan de maatstaf van Gods eisen voldoen. Zijn eisen zijn niet vaag of onduidelijk. Hij heeft er niets ingelast, dat niet noodzakelijk is om de mens met Hem in harmonie te brengen. GG 135.3
De Heiland heeft de zwakheden der mensheid op Zich genomen en leidde een zondeloos leven, opdat de mensen niet behoefden te vrezen, dat, tengevolge van de zwakheid der menselijke natuur, zij niet konden overwinnen. Christus kwam om ons „de goddelijke natuur deelachtig te maken”, en Zijn leven laat zien, dat de mensheid, verbonden met de Godheid, geen zonde doet. GG 135.4
De Heiland overwon, om de mens te laten zien hoe hij kan overwinnen. Al de verzoekingen van Satan trad Christus tegemoet met het Woord Gods. Door te vertrouwen op Gods beloften, ontving Hij kracht om Gods geboden te gehoorzamen en de verleider kon geen enkel voordeel behalen. Bij elke verzoeking was Zijn antwoord: „Er staat geschreven”. Zo heeft God ons Zijn Woord gegeven, waarmede wij het kwade kunnen weerstaan. „De grootste en dierbare beloften” zijn ons gegeven, opdat wij daardoor „der goddelijke natuur deelachtig zouden worden, na ontvloden te zijn het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid” (2 Petrus 1:4). GG 135.5
Vraag de verzochte om niet op de omstandigheden te zien, op eigen zwakheid, of op de kracht der verleiding, maar op de kracht van Gods Woord. Al zijn sterkte komt ons toe. „Uw rede”, zegt de Psalmist, „heb ik in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou.” „Ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des verdervers” (Psalm 119 : 11; 17 : 4). GG 136.1
Spreek de mensen bemoedigend toe; breng ze tot God in het gebed. Velen, die zich door de verleiding hebben laten overwinnen, zijn vernederd en zij gevoelen dat het voor hen vergeefs is tot God te komen; maar die gedachte wordt hun ingeblazen door de vijand. Wanneer zij gezondigd hebben en voelen, dat ze niet kunnen bidden, zeg hun, dat het dan juist de tijd is om te bidden. Zij mogen zich beschaamd en diep vernederd gevoelen; maar wanneer ze hun zonden belijden, zal Hij, die getrouw en rechtvaardig is, hun zonden vergeven, en hen reinigen van alle ongerechtigheid. GG 136.2
Niets is ogenschijnlijk meer hulpeloos, en toch in feite meer onoverwinnelijk, dan de ziel, die zich haar nietigheid bewust is, en zich geheel toevertrouwt aan de verdiensten van de Heiland. Door gebed, door het bestuderen van Zijn woord, door het geloof in Zijn blijvende tegenwoordigheid, kunnen de zwaksten der menselijke wezens in contact staan met de levende Christus, en de hand, waarmede Hij hen steunt, zal hen nooit loslaten. GG 136.3
Deze kostelijke woorden kan een ieder mens, die in Christus blijft, tot de zijne maken. Hij kan zeggen: GG 136.4
„Ik zal uitzien naar de Heere;
Ik zal wachten op de God mijns heils;
Mijn God zal mij horen.
Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin,
Wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan;
Wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn,
Zal de Heere mij een licht zijn.” (Micha 7 : 7, 8)
GG 136.5
„Hij zal Zich onzer weder ontfermen;
Hij zal onze ongerechtigheden dempen;
Ja, Gij zult al onze zonden in de diepten der zee werpen!” (Micha 7 : 19)
GG 137.1
God heeft beloofd:
„Ik zal maken, dat een man dierbaarder zal zijn dan dicht goud;
En een mens dan fijn goud van Ofir.” (Jesaja 13 : 12)
GG 137.2
„Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen,
Alzo zult gij toch worden als vleugelen ener duive,
overdekt met zilver,
En welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud.” (Psalm 68 : 14)
GG 137.3
Degenen, die Christus het meest vergeven heeft, zullen Hem het meeste liefhebben. Zij zijn degenen, die op de jongste dag het dichtst bij Zijn troon zullen staan. GG 137.4
„Zij zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn naam zal op hun voorhoofden zijn” (Openbaring 22 : 4). GG 137.5