Gezin En Gezondheid
Opvoeding begint in het gezin
Onze kinderen staan, als ‘t ware, op de tweesprong. Aan alle kanten trachten de verlokkingen des levens hen af te brengen van de weg, die gesteld is voor het overblijfsel des Heeren. Of hun leven tot een zegen of tot een vloek zal zijn, hangt af van de keuze die zij maken. Overvloeiende van energie, hunkerend om de nog sluimerende talenten te gebruiken, moeten ze voor hun bruisend leven een afvoerkanaal vinden. En hun daden zullen zijn ten goede of ten kwade. GG 52.1
Gods Woord belemmert die activiteit niet, maar leidt ze op de goede weg. God vraagt de jeugd niet om wat minder actief te zijn. De karakterelementen, die een man werkelijk doen slagen en die zijn naam geëerd maken onder de mensen — het onweerstaanbaar verlangen naar iets beters, de onverzettelijke wil, de strenge naarstigheid, het onvermoeide volharden — mogen niet verwaarloosd worden. Door de genade Gods moeten deze geleid worden tot het bereiken van idealen, die zoveel hoger zijn dan de enkel zelfzuchtige en wereldse belangen, als de hemelen hoger zijn dan de aarde. GG 52.2
Op ons, als ouders en als Christenen, ligt de taak, om onze kinderen de juiste leiding te geven. Zij moeten nauwgezet, verstandig en liefdevol geleid worden op de wegen der christelijke opvoeding. Wij staan onder een heilig verbond met God om onze kinderen op te voeden voor Zijn dienst. Om hen met die invloeden te omringen, die hen er toe zullen brengen een leven te kiezen, ten dienst bereid en hun de opvoeding te geven, die daarvoor nodig is, is wel onze eerste plicht. GG 52.3
„Alzo lief heeft God ... dat Hij gegeven heeft,” — dat Hij „gaf Zijn eniggeboren Zoon”, „opdat wij niet zouden verderven, maar het eeuwige leven zouden hebben.” „Alzo heeft Christus ons ook liefgehad en heeft Zichzelven voor ons overgegeven” (Johannes 3 :16; Efeze 5:2). Indien wij liefhebben, zullen we geven. „Niet om gediend te worden, maar om te dienen” (Mattheus 20 : 28), is de grote les, die wij zelf moeten leren en ook aan anderen moeten onderrichten. GG 52.4
Laat de jeugd bezield worden met de gedachte, dat zij zichzelven niet zijn. Zij behoren Christus toe. Zij zijn door Zijn bloed gekocht en worden door Zijn liefde opgeëist. Zij leven omdat Hij hen bewaart door Zijn macht. Hun tijd, hun kracht, hun talenten komen Hem toe, om voor Hem ontwikkeld, gepolijst en gebruikt te worden. GG 53.1
Na de engelen zijn de mensen, naar Gods beeld geschapen, de edelsten uit Zijn gehele schepping. Het is Gods verlangen dat zij tot de hoogste graad zullen opwassen, die Hij hun gesteld heeft, en dat zij zich de krachten, die Hij hun gegeven heeft, zullen ten nutte maken. GG 53.2
Het leven is een heilige verborgenheid. Het is de openbaring van God Zelve, de bron van alle leven. Kostbaar zijn zijn kansen, en men moet er ernstig naar streven, daarvan gebruik te maken. Eenmaal verloren, komen ze nooit meer terug. GG 53.3
Vóór ons plaatst God de eeuwigheid met haar verheven werkelijkheden, en Hij gunt ons een blik op onsterfelijke, onverderfelijke dingen. Hij biedt ons een waardevolle, veredelende waarheid, opdat wij voorwaarts mogen gaan op een veilige, zekere weg, strevende naar een doel, dat het vlijtige gebruik van onze talenten meer dan waard is. GG 53.4
God schouwt in het nietige zaadje, dat Hijzelf gemaakt heeft, en ziet daarin opgesloten de schone bloem, de groenende heester, of de boom met zijn lommerrijk bladerendak. Zo ziet Hij ook de mogelijkheden van elk menselijk schepsel. Wij zijn hier voor een doel. God heeft ons Zijn plan voor ons leven geopenbaard en het is Zijn verlangen dat we daarin de hoogste graad van ontwikkeling zullen bereiken. GG 53.5
Het is Zijn verlangen dat we aanhoudend opwassen in heiligheid, in geluk, in bruikbaarheid. Allen hebben talenten, die zij moeten leren zien als heilige schenkingen, die gewaardeerd moeten worden als gaven des Heeren om op de juiste wijze te gebruiken. Hij verlangt van de jonge mensen, dat ze elke kracht van hun wezen cultiveren en dat zij elk vermogen practisch zullen beoefenen. Hij verlangt van hen, dat ze vreugde zullen scheppen in alles wat nuttig en kostbaar is in dit leven, om goed te zijn en goed te doen en zodoende een hemelse schat te vergaren voor het toekomstige leven. GG 53.6
Het moet hun ambitie zijn zich toe te leggen op alle dingen, die onzelfzuchtig, verheven en edel zijn. Laten zij op Christus zien als het voorbeeld, waarnaar zij gevormd moeten worden. Het heilige streven, dat Hij in Zijn leven openbaarde, moeten zij ter harte nemen — een streven om de wereld beter te maken, omdat zij daarin een voorbeeld geweest zijn. Dat is het werk, waartoe zij geroepen zijn. GG 54.1
Een veelomvattende opvoeding is nodig — een opvoeding, die van ouders en onderwijzers een nadenken en bemoeienissen vraagt, welke het onderricht in de gewone leervakken helemaal niet eist. Er is iets meer nodig dan enkel het aankweken van het verstand. Opvoeding is niet volmaakt, tenzij het lichaam, de geest en het hart evenzeer daarin betrokken worden. Het karakter moet aan een juiste, gedisciplineerde vorming onderworpen wor-den, wil het de hoogste graad van ontwikkeling bereiken. Al de vermogens van geest en lichaam moeten ontwikkeld en op de juiste wijze geleid worden. GG 54.2
Een ware opvoeding omvat het gehele wezen. Zij leert het juiste gebruik te maken van het eigen leven. Zij stelt ons in staat het beste gebruik te maken van verstand, kracht en spieren, van lichaam, geest en hart. De vermogens van het verstand moeten, als de hogere machten, over het lichaam heersen. De natuurlijke begeerten en lusten moeten beheerst worden door het geweten en de geestelijke eigenschappen. Christus staat aan het hoofd der mensheid en het is Zijn doel ons in Zijn dienst, te leiden op de hoge, heilige wegen der reinheid. Door de wonderlijke werking van Zijn genade, moeten wij in Hem volmaakt worden. GG 54.3
Jezus ontving Zijn opvoeding in het ouderlijk huis. Zijn moeder was onder de mensen de eerste, die Hem onderwees. Van haar lippen en uit de boekrollen der profeten werd Hij onderricht in de hemelse dingen. Hij behoorde tot een eenvoudig gezin, en trouw en opgewekt droeg Hij zijn deel in de huiselijke beslommeringen. Hij, Die de aanvoerder des hemels was geweest, was een gewillige hulp, een liefdevolle, gehoorzame Zoon. Hij leerde een vak en met Zijn eigen handen werkte Hij met Jozef in de timmermanswerkplaats. In de kleding van een gewoon werkman liep Hij door de straten van het stadje, op weg naar of komende van Zijn nederig handwerk. GG 54.4
De mensen van die tijd waardeerden de dingen naar uiterlijk vertoon. Waar de godsdienst in kracht was achteruitgegaan, was deze in pracht en praal toegenomen. De opvoeders van die tijd zochten eerbied af te dwingen door pralerige opschik. Met dit alles stond het leven van Jezus in een scherp contrast. Zijn leven demonstreerde de waardeloosheid van al die dingen, die de mensen beschouwden als de grootste noodzakelijkheden des levens. De scholen van Zijn tijd, waar hetgeen weinig waarde had, werd verheerlijkt, en het verhevene als niets werd geacht, bezocht Hij niet. Zijn opvoeding werd verkregen uit de door de hemel aangewezen bronnen, uit de natuur, en uit de ervaringen des levens— Gods leerboeken vol rijke lessen voor allen, wier hart en ziel daarnaar uitgaan. GG 54.5
„Het Kindeken wies op en werd gesterkt in de geest, en vervuld met wijsheid, en de genade Gods was over Hem.” GG 57.1
Zo voorbereid aanvaardde Hij Zijn taak, en op elk moment van Zijn contact met de mensen, oefende Hij op hen een invloed ten goede uit, een hervormende kracht, zoals de wereld nog nooit had meegemaakt. GG 57.2
Het ouderlijk huis is de eerste school voor het kind en juist daar moet de grond gelegd worden voor een nuttig leven. De beginselen daarvan moeten niet enkel theoretisch geleerd worden. Zij moeten aan de gehele levensopvoeding vorm geven. GG 57.3
Al heel vroeg moet het kind de les van hulpvaardigheid geleerd worden. Zodra lichaamskracht en verstandelijke kracht voldoende ontwikkeld zijn, moet men het in het gezin enkele werkjes opdragen. Hij moet aangemoedigd worden vader en moeder een handje te helpen, zich te beheersen en zich te verloochenen, het geluk en gerief van anderen aan het zijne te laten voorgaan, opletten, of hij zijn broers, zusters en vriendjes ter wille kan zijn en dan moet hij leren tegenover de ouders, de zieken en de ongelukkigen vriendelijk te zijn. GG 57.4
Hoe meer het ouderlijk huis doortrokken is van de geest van het ware dienen, des te beter zal deze ook inwerken op het leven van de kinderen. Zij zullen de vreugde ondervinden, die gelegen is in het dienen van anderen. GG 57.5
De opvoeding in het gezin moet aangevuld worden door het werk op de school. De ontwikkeling van het gehele wezen, lichamelijk, verstandelijk en geestelijk en het onderricht in dienen en zelfverloochening, moeten voortdurend voor ogen gehouden worden. GG 57.6
Boven elk ander middel, heeft het dienen ter wille van Christus in die kleine aangelegenheden van het leven-van-elke-dag, de kracht om het karakter te vormen en het leven te leiden op de wegen der onzelfzuchtigheid. En het is de taak van de ouders en van de onderwijzer deze geest te doen ontwaken, aan te moedigen en leiding te geven. Geen belangrijker werk kon op hun schouders gelegd worden. De geest om te dienen is de geest van de hemel, en aan elke poging om die te ontwikkelen en aan te moedigen, zullen engelen hun medewerking verlenen. GG 58.1
Zo’n opvoeding moet gebaseerd zijn op het Woord van God. Hierin alleen vindt men de volheid dezer beginselen terug. De Bijbel moet tot het fundament gemaakt worden van alle studie en onderricht. De kennis, die noodzakelijk is, is een kennis van God en van Hem, Die Hij gezonden heeft. GG 58.2
Ieder kind en iedere jeugdige persoon moet een kennis bezitten van zichzelve. Hij moet begrip hebben van de physieke woonstede, die God hem gegeven heeft, alsmede van de wetten, door welke deze in gezonde staat wordt gehouden. Allen moeten als ‘t ware geworteld zijn in de algemene gronden van de opvoeding. En dan moeten ze opgeleid worden op practisch gebied, waardoor ze opgroeien tot mannen en vrouwen, wier handen niet verkeerd staan, die opgewassen zijn tegen de plichten van het alledaagse leven. Daaraan moet toegevoegd worden een opleiding en practische ervaring op de verschillende gebieden van het zendingswezen. GG 58.3
Laat de jeugd vooruitgaan in het verkrijgen van kennis, zo grondig en zo ver als maar in haar vermogen is. Laat het studieterrein van de jonge mensen zo groot zijn, als hun krachten kunnen omspannen. En wanneer zij leren, laten ze dan ook hun kennis uitdelen. Juist op deze wijze zullen hun vermogens kracht verkrijgen en onder discipline gesteld worden. Het is het gebruik dat zij van hun kennis maken, dat de waarde van hun opvoeding bepaalt. Wordt een lange tijd aan studie besteed, zonder uit te delen wat verkregen is, dan is dat vaak voor een goede ontwikkeling meer een beletsel dan een hulp. Zowel in het ouderlijk huis als op school, moet de leerling nagaan, hoe te studeren en hoe de verkregen kennis kan uitgedeeld worden. Wat zijn roeping ook moge zijn, zijn leven lang zal hij een leerling en een leraar blijven. Zo zal hij voortdurend opwassen, terwijl hij op God zijn vertrouwen stelt, zich vastklemmende aan Hem, Die oneindig is in wijsheid, Die de eeuwen lang verborgen geheimen kan openbaren, Die de moeilijkste problemen kan oplossen voor hen, die in Hem geloven. GG 58.4
Het Woord van God legt groot gewicht op de invloed der samenleving, zelfs op mannen en vrouwen. Hoeveel groter is zijn kracht op de ontwikkeling van verstand en karakter van kinderen en jonge mensen. Het gezelschap waarin zij verkeren, de beginselen, die zij aannemen, de gewoonten, die zij vormen, zullen het lot bepalen van hun bruikbaarheid hier, en van hun toekomstig, eeuwig belang. GG 59.1
Het is een verschrikkelijk feit, dat ook vrees moest brengen in de harten der ouders, dat op zo vele scholen en instituten, die de jonge mensen bezoeken voor hun verstandelijke ontwikkeling en discipline, invloeden heersen, die het karakter misvormen, het verstand afleiden van ‘s levens ware bedoelingen, en de moraal aantasten. Door contact met de ongodsdienstigen, de liefhebbers van wereldse genoegens en het corrupte, verliezen zo vele, zo heel vele jonge mensen de eenvoud en reinheid, het geloof in God, en de geest van zelfopoffering, die door christelijke vaders en moeders zijn aangekweekt en verzorgd door nauwlettend onderricht en ernstig gebed. GG 59.2
Velen, die naar school gaan met het doel zich daar klaar te maken voor een of ander terrein van onzelfzuchtig dienen, raken daar verdiept in wereldse aangelegenheden. Er ontstaat een ambitie om zich op school te onderscheiden, en eer en positie in de wereld te verkrijgen. Het doel, waarmede ze de school bezochten, wordt uit het oog verloren, en het leven wordt aan zelfzuchtige, wereldse doeleinden gewijd En vaak worden gewoonten aangenomen, die het leven vernietigen zowel voor deze wereld als voor de toekomende. GG 59.3
Als regel behoren mannen en vrouwen met zuivere ideeën, onzelfzuchtige bedoelingen, edele aspiratie’s, tot degenen, bij wie deze karakteristieke eigenschappen ontwikkeld werden door hun omgang in de vroege jaren. In al Zijn bemoeiingen met Israël, bracht God hun de belangrijkheid onder het oog om over de omgang van hun kinderen te waken. Al de schikkingen in het burgerlijke, godsdienstige en maatschappelijke leven waren gemaakt met het doel de kinderen te bewaren voor verkeerde omgang, en hen, vanaf hun prille jaren, vertrouwd te maken met de voorschriften en beginselen van de wet Gods. De aanschou- welijke les, die ze ontvingen bij de geboorte der natie, was van een aard, die diep op aller harten moest inwerken. Alvorens de laatste verschrikkelijke plaag over de Egyptenaren kwam door de dood van hun eerstgeborenen, beval God Zijn volk om hun kinderen te verzamelen in hun eigen huizen. De deurpost van elk huis werd met bloed gemerkt, en binnen de bescherming, die door dit teken werd verzekerd, moesten allen blijven. Zo moeten heden ten dage ouders, die God vrezen en liefhebben, hun kinderen bewaren onder „het zegel van het verbond”, binnen de bescherming van die heilige invloeden, die mogelijk zijn geworden door het verlossende bloed van Christus. GG 59.4
Allen die er naar streven om in harmonie met Gods opvoedingsplan te werken, zullen Zijn ondersteunende genade, Zijn voortdurende aanwezigheid, Zijn beschermende macht ervaren. Tot een ieder zegt Hij: „Wees sterk en heb goede moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de Heere, uw God, is met u alom, waar gij heengaat.” „Ik zal u niet begeven en zal u niet verlaten” (Jozua 1:9, 5). GG 60.1
„Gelijk de regen en de sneeuw van de hemel nederdaalt, en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde, en maakt dat ze voortbrenge en uitspruite, en zaad geve de zaaier, en brood de eter; Alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn; Het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen, hetgeen Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen, waartoe Ik het zende. Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede voortgeleid worden; De bergen en heuvelen zullen geschal maken met vrolijk gezang voor uw aangezicht, en alle bomen des velds zullen de handen samenklappen. Voor een doorn zal een denneboom opgaan, voor een distel zal een mirteboom opgaan; En het zal de Heere wezen tot een naam, tot een eeuwig teken, dat niet uitgeroeid zal worden.” GG 60.2
(Jesaja 55 :10—13) GG 60.3
In de gehele wereld verkeert de maatschappij in een chaos en een grondige, ingrijpende verandering is nodig. De opvoeding, aan de jeugd gegeven, moet de gehele opbouw der samenleving een nieuwe vorm geven. GG 60.4