Gezin En Gezondheid
Een bestendig, godsdienstig leven
Er ligt een welsprekendheid, veel krachtiger dan de welsprekendheid in woorden, in het rustige, bestendige leven van een reine, ware Christen. Wat een mens is, heeft meer invloed dan wat hij zegt. GG 276.1
De dienstknechten, die tot Jezus gezonden werden, kwamen terug met de mededeling dat nooit een mens gesproken had, zoals Hij. Maar de oorzaak hiervan was, dat er nooit een mens geleefd had zoals Hij. Zou Zijn leven anders geweest zijn dan het was, dan kon Hij nooit gesproken hebben zoals Hij deed. Zijn woorden droegen in zich een overtuigende kracht, omdat ze uit een rein en heilig hart kwamen, vol liefde en sympathie, welwillendheid en waarheid. GG 276.2
Onze invloed op anderen wordt door ons eigen karakter en beleven bepaald. Om anderen te overtuigen van de kracht van Christus’ genade, moeten we die kracht in ons eigen hart en leven kennen. Het Evangelie dat wij brengen voor de zaligheid van zielen, moet het Evangelie zijn, waardoor onze eigen ziel gered is. Alleen door een levend geloof in Christus als een persoonlijke Heiland, is het mogelijk onze invloed voelbaar te maken in een twijfelzuchtige wereld. Wanneer we zondaren willen trekken uit het snelstromende water, dan moeten onze voeten stevig geplant zijn op de Rots, Christus Jezus. GG 276.3
Het onderscheidingsteken van de Christenheid is geen uiterlijk teken, niet het dragen van een kruis of een kroon, maar het is dat wat de verbinding van de mens met God openbaart. Door de kracht van Zijn genade, geopenbaard in de hervorming van het karakter, moet de wereld overtuigd worden, dat God Zijn Zoon als haar Verlosser gezonden heeft. Geen andere invloed, die van de menselijke ziel kan uitgaan, heeft zo’n kracht als de invloed van een onzelfzuchtig leven. Het sterkste argument ten gunste van het Evangelie is een liefdevolle, hartelijke Christen. GG 276.4
Zo’n leven te leiden, zo’n invloed uit te oefenen, kost bij elke schrede inspanning, zelfopoffering, tucht. Juist omdat zij dit niet begrijpen, worden velen in het Christelijke leven zo gauw ontmoedigd. Velen, die oprecht hun leven aan de dienst Gods wijden, zijn verbaasd en teleurgesteld, dat ze zich, als nooit te voren, geplaatst zien tegenover obstakels en omringd door moeilijkheden en problemen. Ze bidden om een karakter gelijk dat van Christus, om een geschiktheid voor des Heeren werk en zij worden gebracht in omstandigheden, die al het kwade in hun aard schijnen op te werpen. Fouten komen aan het licht, waarvan zij het bestaan zelfs niet vermoedden. Evenals Israël in het verleden, gaan ze de vraag stellen: Wanneer God ons leidt, waarom moet dan dit alles ons overkomen? GG 277.1
Juist omdat God hen leidt, komen deze dingen over hen. Beproevingen en obstakels zijn ‘s Heeren verkozen tuchtmiddelen, en de door Hem gestelde voor waarden tot succes. Hij, die de harten der mensen leest, kent hun karakters beter dan zij zelven. Hij ziet dat sommigen vermogens en eigenschappen hebben, die, op de juiste wijze geleid, gebruikt zouden kunnen worden voor de vooruitgang van Zijn werk. In Zijn voorzienigheid brengt Hij deze mensen in verschillende posities en omstandigheden, opdat zij in hun karakter de gebreken zullen ontdekken, waarvan zij zelven het bestaan niet kenden. Hij geeft hun de gelegenheid deze gebreken te verbeteren en zich paraat te maken voor Zijn dienst. Vaak laat Hij het vuur der beproeving over hen komen, opdat ze gelouterd mogen worden. GG 277.2
Het feit, dat we geroepen worden om moeilijkheden te doorstaan, toont aan, dat de Heere Jezus in ons iets kostbaars ziet, dat Hij wil ontwikkelen. Indien Hij niets in ons zag, waardoor Hij Zijn naam kon verheerlijken, zou Hij geen tijd spenderen om ons te polijsten. Hij werpt in Zijn smeltoven geen waardeloze stenen. Het zijn de waardevolle, die Hij reinigt. De smid legt het ijzer in het vuur, opdat hij kan zien uit wat voor metaal het bestaat. De Heere laat toe, dat Zijn uitverkorenen geplaatst worden in de vurige oven der beproevingen om aan de dag te brengen hoe hun aard is en of zij gemodelleerd kunnen worden voor Zijn werk. GG 277.3
De pottenbakker neemt de klei en vormt die volgens zijn wil. Hij kneedt en bewerkt ze. Hij haalt ze los en drukt ze weer ineen. Hij maakt ze nat en laat ze dan drogen. Dan laat hij dat een poosje liggen zonder er aan te komen. Wanneer ze volmaakt kneedbaar is, gaat hij met zijn werk verder en maakt er een vat van. Hij geeft er een vorm aan en op het wiel wordt deze bijgewerkt en gepolijst. Hij droogt het vat in de zon en bakt het in de oven. Zo wordt het een vat, geschikt voor het gebruik. Zo wil de grote Meester-kunstenaar ons kneden en vormen. En zoals de klei is in de handen van de pottenbakker, zo zijn wij in Zijn handen. Wij moeten niet trachten het werk van de pottenbakker te doen. Ons deel ligt daarin, dat we ons overgeven om gevormd te worden door de Meester-kunstenaar. GG 277.4
„Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen” (1 Petrus 4:12, 13). GG 278.1
In het volle daglicht, horende de muziek van andere stemmen, zal de gekooide vogel niet het lied zingen, dat zijn meester hem probeert te leren. Hij leert een vleugje van dit, een triller van dat, maar nooit een afzonderlijke, gehele melodie. Maar nu bedekt de meester de kooi en plaatst deze, waar de vogel zal luisteren naar dat ene lied, dat hij moet zingen. GG 278.2
In het duister probeert hij en probeert steeds opnieuw dat lied te zingen, totdat hij het kent, en nu breekt hij los in een volmaakte melodie. Dan wordt de vogel te voorschijn gehaald en dan kan hij het lied zingen in het volle licht. Zo handelt God ook met Zijn kinderen. Hij heeft ons een lied te leren en wanneer we het geleerd hebben in de schaduwen der beproeving, kunnen wij het daarna altijd zingen. GG 278.3
Velen zijn ontevreden met hun levenstaak. Het kan zijn dat de omgeving hun niet past; hun tijd wordt in beslag genomen door alledaags werk, terwijl ze zich capabel achten om grotere verantwoordelijkheid te dragen; vaak schijnt het hun toe, dat hun inspanning niet gewaardeerd wordt of vruchteloos is; hun toekomst is onzeker. GG 278.4
Laat ons er aan denken, dat, terwijl het werk, dat we te doen hebben, niet naar onze keus kan zijn, het toch aangenomen moet worden als Gods keuze voor ons. Of het ons wèl of niet aanstaat, we moeten het werk doen, dat onder ons bereik ligt. „Alles, wat uw hand vindt om te doen, doe dat met uw macht; want er is geen werk, noch verzinning, noch wetenschap, noch wijsheid in het graf, daar gij heengaat” (Prediker 9 : 10). GG 278.5
Wanneer de Heere verlangt dat we een boodschap brengen aan Ninevé, dan behaagt het Hem niet, wanneer we naar Joppe of naar Kapernaum gaan. Hij heeft er Zijn reden voor, om ons te zenden naar de plaats, waarnaar onze voeten gericht zijn. Hij, die Filippus zond naar de kamerling van Ethiopië, Petrus naar de Romeinse centurio, en het Israëlitische meisje tot hulp voor Naaman, de Syrische aanvoerder, zendt mannen en vrouwen en jonge mensen heden als Zijn vertegenwoordigers naar degenen, die behoefte hebben aan Goddelijke hulp en leiding. GG 279.1
Onze plannen zijn niet altijd Gods plannen. Hij kan inzien, dat het voor ons en voor Zijn werk goed is, dat Hij onze allerbeste bedoelingen niet tegemoet komt, zoals Hij deed in het geval van David. Maar van één ding kunnen we verzekerd zijn. Hij zal diegenen zegenen en voor Zijn werk gebruiken, die zichzelven en al wat zij bezitten oprecht wijden aan Zijn heerlijkheid. Wanneer Hij het als ‘t beste ziet om op hun verlangens niet in te gaan, zal Hij de weigering goed maken door hun blijken te geven van Zijn liefde en hun een ander werk op te dragen. GG 279.2
In Zijn liefdevolle zorg en belangstelling voor ons, weigert Hij, Die ons beter kent dan wij onszelven kennen, vaak toe te staan, dat we zelfzuchtig streven naar de bevrediging van onze eigen ambitie. Hij staat niet toe, dat we voorbijgaan aan de eenvoudige maar heilige plichten, die vóór ons liggen. Vaak is die arbeid gunstig voor juist die vorming, welke zo nodig is om ons voor te bereiden op een hogere taak. Vaak mislukken onze plannen, opdat Gods bedoelingen met ons in vervulling kunnen gaan. GG 279.3
Nooit wordt op ons een beroep gedaan om God een werkelijk offer te brengen. Hij vraagt ons vele dingen aan Hem over te geven, maar dit doende geven we slechts op wat ons hindert op de weg hemelwaarts. Zelfs wanneer we geroepen worden om die dingen op te geven, die in zichzelven goed zijn, mogen we zeker zijn, dat God voor ons iets beters op het oog heeft. GG 279.4
In het toekomstige leven zullen de verborgenheden, die ons hier gekweld en teleurgesteld hebben, volkomen duidelijk worden. We zullen dan zien dat onze schijnbaar onbeantwoorde gebeden en teleurgestelde verwachtingen tot onze grootste zegeningen hebben behoord. GG 279.5
We moeten elke taak, hoe nederig ook, zien als geheiligd, omdat ze een deel is van de dienst Gods. Ons dagelijks gebed moet zijn: „Heere, help mij mijn best te doen. Leer mij hoe een beter werk te doen. Geef mij kracht en opgewektheid. Help mij in mijn arbeid te leggen dat liefdevolle dienen van de Heiland.” GG 280.1
Ga de ervaring van Mozes eens na. De opvoeding, die hij in Egypte ontving als ‘s konings kleinzoon en de toekomstige erfgenaam van de troon, was volmaakt. Niets werd nagelaten, dat er op berekend was van hem een wijs man te maken, wat de Egyptenaren dan onder wijsheid verstonden. Hij ontving de hoogste burgerlijke en militaire opleiding. Hij voelde zich algeheel toebereid voor de taak om Israël uit de slavernij te verlossen. Maar God oordeelde anders. Zijn voorzienigheid plaatste Mozes veertig jaren in de woestijn als schaapherder, om daar gevormd te worden. GG 280.2
De scholing, die Mozes in Egypte had genoten, was in vele opzichten voor hem een hulp; maar de waardevolste voorbereiding voor zijn levenstaak was die, welke hij verkreeg toen hij schaapherder was. Mozes was van nature driftig. In Egypte een bekwaam generaal, geliefd bij de koning en het volk, was hij er aan gewend geprezen en gevleid te worden. Hij had de mensen aangetrokken. Hij hoopte in eigen kracht het werk, om Israël te bevrijden, te vervullen. Maar zo heel anders waren de lessen, die hij als Gods vertegenwoordiger moest leren. Wanneer hij zijn kudden leidde door de woeste bergen en naar de grazige weiden der dalen, leerde hij geloof en zachtmoedigheid, geduld, ootmoed en zichzelve weg te cijferen. Hij leerde de zwakken te verzorgen, de zieken te verplegen, de afgedwaalden te zoeken, met de onhandelbaren om te gaan, de lammeren te leiden en de ouderen en zwakkeren te voeden. GG 280.3
In dit werk werd Mozes nader gebracht tot de Opperste Herder. Hij kwam in nauwe gemeenschap met de Heilige Israëls. Niet langer maakte hij toebereidselen om een groot werk te doen. Hij streefde er naar Gode getrouw het werk te doen, dat hem was opgedragen. Hij erkende in zijn omgeving de tegenwoordigheid Gods. De gehele natuur vertelde hem van de Onzichtbare. Hij kende God als een persoonlijk God, en, Zijn karakter overpeinzend, kreeg hij meer en meer het gevoel van Zijn aanwezigheid. In de armen van de Eeuwige vond hij een schuilplaats. GG 280.4
Na deze ervaring hoorde Mozes de hemelse roep om zijn herdersstaf te verwisselen voor de heersersstaf; om zijn schapen te verlaten en het leiderschap van Israël op zich te nemen. Het Goddelijke bevel vond hem vol wantrouwen in zichzelven, zwaar van tong en verlegen. Hij werd overmeesterd door een gevoel van zijn onbekwaamheid om de woordvoerder Gods te zijn. Maar hij nam de taak op zich en stelde zijn gehele ver-trouwen op de Heere. De grootheid van zijn zending zette de beste krachten van zijn geest in werking. God zegende zijn gewillige gehoorzaamheid en hij werd welbespraakt, optimistisch, bedaard, geschikt voor de grootste taak, ooit aan een mens opgedragen. GG 281.1
Van hem staat geschreven: „Er stond geen profeet meer op in Israël, gelijk Mozes, dien de Heere gekend had, van aangezicht tot aangezicht” (Deuteronomium 34 : 10). GG 281.2
Laten zij, die het gevoel hebben dat hun werk niet wordt gewaardeerd, en die hunkeren naar een positie met grotere verantwoordelijkheid, bedenken, dat „het verhogen niet komt uit het Oosten, noch uit het Westen, noch uit de woestijn; maar God is Rechter; Hij vernedert deze en verhoogt gene” (Psalm 75 : 7, 8). Een iegelijk heeft zijn plaats in het eeuwige plan des hemels. Of wij die plaats innemen, hangt af van onze persoonlijke trouw in samenwerking met God. GG 281.3
Wij moeten oppassen voor zelfbeklag. Geef nooit toe aan het gevoel, dat gij niet de achting geniet, zoals dat wel moest, dat uw inspanning niet gewaardeerd wordt, dat uw werk te moeilijk is. Laat de herinnering aan wat Christus verdragen heeft, elke opstandige gedachte tot zwijgen brengen. Wij ondergaan een betere behandeling dan onze Heere. „Zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet” (Jeremia 45 : 5). De Heere heeft in Zijn werk geen plaats voor hen, die een groter verlangen hebben de kroon te winnen dan het kruis te dragen. Hij heeft mannen nodig, die meer ingesteld zijn op het doen van hun plicht dan op het ontvangen van hun beloning — mannen, die meer staan op beginsel dan op promotie. GG 281.4
Zij, die nederig zijn, en die hun werk doen als voor God, mogen dan niet zo voor het voetlicht treden als degenen, die zich zo gewichtig en belangrijk voelen; maar hun arbeid staat hoger aangeschreven. Vaak vestigen zij, die zich zo op de voorgrond plaatsen, de aandacht op zichzelven, zich stellende tussen het volk en God, en hun werk loopt op een mislukking uit. „De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. Verhef ze, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult” (Spreuken 4 : 7, 8). GG 281.5
Omdat zij niet de beslistheid hebben, bij zichzelven een hervorming tot stand te brengen, worden velen het stereotiepe beeld van een verkeerde wijze van doen. Maar dit behoeft niet zo te zijn. Zij kunnen hun vermogens cultiveren tot de beste prestaties in het werk, en daar zal men hen altijd nodig hebben. Zij zullen gewaardeerd worden voor alles wat zij waard zijn. GG 282.1
Indien er zijn, die uitgekozen worden voor een hogere positie, zal de Heere de last niet alleen op hen leggen, maar op degenen, die hen getoetst hebben, die weten wat ze waard zijn, en die hen met verstand vooruit kunnen streven. Het zijn degenen, die dag in dag uit hun opgelegde taak trouw uitvoeren, die op Gods eigen tijd Zijn roepstem zullen horen: Kom hogerop. GG 282.2
Toen in de heuvelen van Bethlehem de herders waakten over hun kudden, bezochten engelen des hemels hen. Zo staan heden, terwijl de ootmoedige arbeider voor God zijn taak vervult, engelen Gods aan zijn zijde, luisterend naar zijn woorden, nota nemend van de manier, waarop hij zijn werk doet, om toe te zien of ook grotere verantwoordelijkheden op zijn schouders gelegd kunnen worden. GG 282.3
Niet naar hun welstand, hun scholing, of hun positie draagt God de mensen achting toe. Hij waardeert hen naar hun zuiverheid van motieven en hun karakterschoonheid. Hij schouwt toe om te zien hoeveel van Zijn Geest zij bezitten en hoeveel van Zijn evenbeeld hun leven openbaart. Groot te zijn in Gods koninkrijk betekent als een kindeke te zijn in nederigheid, in eenvoud des geloofs en in zuiverheid van liefde. GG 282.4
„Gij weet,” zei Christus, „dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar” (Mattheus 20 : 25, 26). GG 282.5
Van al de gaven, die de hemel kon uitstorten over de mensen, is gemeenschap met Christus in Zijn lijden het grootste pand en de hoogste eer. Niet Henoch, die levend ten hemel werd opgenomen, en ook niet Elia, die in een vurige wagen opsteeg, was groter en meer geëerd dan Johannes de Doper, die in een onderaardse kerker het leven moest geven. „U is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden” (Filipensen 1 :29). GG 282.6
Velen zijn niet in staat om omlijnde plannen voor de toekomst te maken. Hun leven is te onvast. Zij kunnen het eindresultaat der dingen niet onderscheiden, en dat vervult hen vaak met angst en onrust. Laat ons bedenken, dat het leven van Gods kinderen in deze wereld een pelgrimsleven is. Wij bezitten geen wijsheid om ons leven uit te stippelen. Het staat niet aan ons, om aan onze toekomst gestalte te geven. „Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou” (Hebreën 11 :8). GG 283.1
In Zijn leven op aarde maakte Christus geen plannen voor Zichzelve. Hij accepteerde voor Zich Gods plannen, en elke dag ontvouwde de Vader Zijn plannen. Zo moeten wij ons op God verlaten, dat ons leven enkel de eenvoudige uitwerking van Zijn wil is. Wanneer we onze wegen Hem bevelen, zal Hij onze schreden leiden. GG 283.2
Maar al te velen begaan, in het zich scheppen van een schitterende toekomst, een fout. Laat God Zijn plan voor u uitwerken. Vertrouw als een kindeke op de leiding van Hem, Die „de voeten Zijner gunstgenoten zal bewaren” (1 Samuel 2:9). God leidt Zijn kinderen nooit anders, dan zij geleid zouden willen worden, wanneer zij het einde van den beginne konden zien en de heerlijkheid van het doel konden onderscheiden, waarnaar zij in medewerking met Hem streven. GG 283.3
Toen Christus Zijn discipelen riep om Hem te volgen, bood Hij hun in dit leven geen schitterende vooruitzichten. Hij beloofde hun niets van winst of wereldse eer, en evenmin bedongen zij wat ze moesten ontvangen. Tot Mattheus, die in het tolhuis zijn inkomsten in ontvangst nam, zei de Heiland: „Volg Mij. En hij, alles verlatende, stond op en volgde Hem” (Lukas 5 : 27, 28). Voor hij in dienst trad, vroeg Mattheus niet om een zeker salaris, gelijk aan het bedrag, dat hij in zijn vorige functie ontving. Zonder aarzelen en vragen te stellen, volgde hij Jezus. Het was hem voldoende dat hij met de Heiland kon zijn, dat hij Zijn woorden kon beluisteren en zich met Hem kon verenigen in Zijn werk. GG 283.4
Zo was het ook met de discipelen, die al eerder geroepen waren. Toen Jezus Petrus en zijn gezellen vroeg Hem te volgen, lieten zij onmiddellijk hun boten en hun netten in de steek. Sommigen dezer discipelen hadden verwanten, voor wie zij het onderhoud verdienden, maar toen zij ‘s Heilands uitnodiging ontvingen, aarzelden zij niet, noch vroegen ze: Hoe zal ik leven en mijn gezin onderhouden? Zij gehoorzaamden de roepstem, en toen Jezus hun later vroeg: „Als Ik u uitzond, zonder buidel en male en schoenen, heeft u ook iets ontbroken?” konden zij antwoorden: „Niets” (Lukas 22 : 35). GG 283.5
Heden roept de Heiland ons tot Zijn werk, zoals Hij dat Mattheus en Johannes en Petrus heeft gedaan. Wanneer onze harten door Zijn liefde worden beroerd, zal de vraag om vergoeding bij ons niet voorop staan. Wij zullen ons verheugen, medewerkers van Christus te zijn en wij zullen niet vrezen ons aan Zijn zorgen toe te vertrouwen. Wanneer we God tot onze sterkte maken, zullen we een helder plichtsbesef hebben, onzelfzuchtige bedoelingen; ons leven zal gedreven worden door een edel doel, dat ons zal verheffen boven inhalige motieven. GG 284.1
Het hart van velen, die belijden Christus’ volgelingen te zijn, is vol angst en zorg, omdat zij zich niet op God durven verlaten. Zij geven zich niet geheel aan Hem over; want zij schrikken terug voor de gevolgen, die uit zo’n overgave kunnen voortvloeien. Wanneer ze niet tot die overgave komen, kunnen ze geen vrede vinden. GG 284.2
Velen zijn er, wier harten onder een zware zorgenlast bedolven zijn, omdat ze met de wereld mee willen gaan. GG 284.3
Zij hebben haar dienst gekozen, zich in haar moeilijkheden gestoken, haar gewoonten aangenomen. Zo wordt hun karakter misvormd en hun leven een last. Het aanhoudend getob sloopt de levenskrachten. Onze Heere verlangt van hen, dat zij dit slavenjuk afleggen. Hij nodigt hen uit, Zijn juk op zich te nemen; Hij zegt: „Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht” (Mattheus 11 : 30). Bezorgdheid is blind en kan de toekomst niet onderscheiden, maar Jezus ziet het einde van den beginne. In elke moeilijkheid heeft Hij reeds maatregelen getroffen om hulp te verlenen. „Hij zal het goede niet onthouden degenen, die in oprechtheid wandelen” (Psalm 84:12). GG 284.4
Om in onze noden te voorzien heeft onze hemelse Vader duizend wegen, waarvan wij niets weten. Zij, die het ene beginsel aannemen om de dienst Gods op de eerste plaats te stellen, zullen ervaren, dat de moeilijkheden om hen heen zich oplossen en dat een duidelijke weg zich voor hun voeten aftekent. GG 284.5
Een trouw zich kwijten van de plichten van vandaag, is de beste voorbereiding op de beproevingen van morgen. Hoop niet alle verantwoordelijkheden en zorgen van morgen op, om die bij de last van vandaag te voegen. „Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad” (Mattheus 6 : 34). GG 285.1
Laat ons optimistisch en moedig zijn. Moedeloosheid in de dienst van God is zondig en onredelijk. Hij weet precies wat wij nodig hebben. Aan de almacht van de Koning der koningen verbindt onze verbonds-getrouwe God de liefderijkheid en zorg van de zachtaardige herder. Zijn macht is absoluut, en is de gelofte van de zekere vervulling Zijner beloften aan allen, die op Hem vertrouwen. Hij heeft middelen om elk obstakel weg te nemen, opdat degenen, die Hem dienen en de middelen respecteren, welke Hij gebruikt, geschraagd kunnen worden. Zijn liefde is zo hoog verheven boven alle andere liefde, als de hemelen verheven zijn boven de aarde. Hij waakt over Zijn kinderen met een liefde, die mateloos en eeuwigdurend is. GG 285.2
In de donkere dagen, wanneer alles even hopeloos schijnt, geloof dan in God. Hij volvoert Zijn wil, en doet alles tot welzijn van Zijn volk. De kracht van hen, die Hem liefhebben en dienen, zal elke dag vernieuwd worden. GG 285.3
Hij is in staat en bereid aan Zijn dienstknechten alle hulp te verschaffen, die zij nodig hebben. Hij wil hun de wijsheid geven, waarom hun zo gevarieerde behoeften vragen. GG 285.4
In dat verband schreef de beproefde apostel Paulus: „Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig” (2 Corinthe 12 : 9, 10) GG 285.5